Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/0615/GB, 26 mei 2014, beroep
Uitspraakdatum:26-05-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 14/615/GB

Betreft: [klager] datum: 26 mei 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. E.R. Weening, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 21 februari 2014 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) afgewezen.

2. De feiten
Klager is sedert 26 september 2012 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van de penitentiaire inrichting Krimpen aan den Ijssel.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Tijdens klagers detentie vanaf 26 september 2012 hebben zich geen incidenten voorgedaan. Klager begrijpt niet waarom klager vluchtgevaarlijk zou zijn en op grond waarvan de politie en het
Openbaar Ministerie negatief adviseren. Het negatieve advies van de politie is onvoldoende gemotiveerd en uitsluitend gebaseerd op de veelheid van (oude) antecedenten. Voorts is het advies innerlijk tegenstrijdig. De politie acht de kans op recidive
‘niet denkbeeldig’ en vervolgens ‘uitdrukkelijk aanwezig’. Ook het advies van het Openbaar Ministerie is onvoldoende onderbouwd en slechts gebaseerd op een onttrekking uit april 2012. Klager begrijpt de opmerking van de selectiefunctionaris niet dat
hij
te zijner tijd en afhankelijk van zijn deelname aan geïndiceerde interventies in aanmerking kan komen voor plaatsing in een b.b.i. Klager verblijft vanaf 26 september 2012 onafgebroken in detentie. Zijn einddatum is op 19 augustus 2015 en klagers
interne staat van dienst is goed. Klager vraagt zich af of hij nog de tijd en gelegenheid heeft om alsnog in aanmerking te komen voor plaatsing in een b.b.i.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Klager heeft zich op 9 april 2012 tijdens zijn regimair verlof onttrokken aan zijn detentie vanuit de b.b.i. Westlinge. Zowel de politie als het Openbaar Ministerie hebben bezwaar tegen een plaatsing van klager in een inrichting met regimaire verloven.
De politie acht de kans op recidive nadrukkelijk aanwezig vanwege de vele antecedenten en mutaties vanaf 1982. Het Openbaar Ministerie adviseert negatief vanwege gevaar voor ontvluchting. Klager is maanden ontvlucht geweest en heeft zich nimmer
zelfstandig gemeld. Uit het reclasseringsrapport blijkt dat de kans op recidive hoog is en een gemiddeld risico op onttrekking aan voorwaarden aanwezig is. Tevens heeft klager zich tijdens zijn toezicht in zijn v.i.-periode niet gehouden aan de
voorwaarden (meldplicht en drugsverbod). Klager kan wellicht te zijner tijd in beeld komen voor plaatsing in een b.b.i. Dit zal afhankelijk zijn van zijn deelname aan geïndiceerde interventies.

4. De beoordeling
4.1. Op grond van artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden kunnen in een beperkt beveiligde inrichting gedetineerden worden geplaatst die een beperkt vlucht- en maatschappelijk risico vormen, een strafrestant
hebben van maximaal achttien maanden, beschikken over een aanvaardbaar verlofadres en die zijn gepromoveerd (wijziging van de Regeling met ingang van 1 maart 2014, Stcrt. 2014, nr. 4617). De laatstgenoemde voorwaarde is in deze zaak gelet op de datum
waarop de beslissing is genomen, niet aan de orde.

4.2. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie gaat er daarbij vanuit dat
binnen redelijke termijn wordt gestart met de geïndiceerde interventies, waarna opnieuw zal worden beoordeeld of klager in aanmerking kan komen voor fasering naar een b.b.i. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 26 mei 2014

secretaris voorzitter

Naar boven