Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/0413/GA, 20 mei 2014, beroep
Uitspraakdatum:20-05-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/413/GA

betreft: [klager] datum: 20 mei 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S.C. Gordijn, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 12 februari 2014 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught,

alsmede van de overige stukken.

Ter zitting van de beroepscommissie van 18 april 2014, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. S.C. Gordijn, en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij voormeld PPC.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 12 februari 2013, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw, voor de duur van drie maanden.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager verblijft nu in de TBS-kliniek “De Rooyse Wissel” in Venray. Hij is van mening dat dwangmedicatie slechts is toegestaan in die gevallen waarbij sprake is van gevaar voor zichzelf en/of anderen. Klager is zich na het toedienen van de medicatie
eigenlijk alleen maar slechter gaan voelen. Hij is van mening dat zijn psychische toestand door de behandelaars verkeerd is beoordeeld. De niet-behandelend psychiater heeft klager indertijd niet gesproken. De inrichting stelt dat er na de toediening
van
de medicatie sprake zou zijn geweest van een verbetering van klagers toestand. Klager ontkent dat. Hij heeft last gehad van bijwerkingen en werd daarnaast door het personeel verkeerd beoordeeld. Klager heeft nooit gesproken over beesten die door zijn
cel zouden lopen. Hij verzorgt zich zelf goed. Hij is daar ook goed toe in staat. Klager heeft op enig moment niet willen eten uit boosheid. Het hem aangeboden programma werd door de inrichting eenzijdig gewijzigd, waarmee hij het niet eens was. Klager
heeft inderdaad een keer gehuild toen hij een gesprek had met de psychiater. Hij miste op dat moment zijn vriendin en familie en werd daar verdrietig door. Dat was de reden om hem toen in een ander programma te plaatsen. Klager heeft niet willen
meewerken aan dat behandelplan omdat hij op dat moment al op de wachtlijst voor plaatsing in een TBS-kliniek stond.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De directeur is bij de gesprekken met klager en de behandelaars aanwezig geweest. Klager verklaarde toen dat er met hem niets aan de hand zou zijn. Hij vertoonde toen evenwel vreemd gedrag. Zo zouden anderen steeds fouten maken en ook zouden er beesten
door zijn cel lopen. Gelet op zijn gedrag is aan klager vervolgens een individueel programma aangeboden. In het verslag is het gesprek met de onafhankelijk psychiater opgenomen. Klager was op dat moment met name dreigend naar anderen. Door zijn
plaatsing in een individueel programma werd die dreiging beheersbaar en was een afzondering of isolatie van klager niet noodzakelijk. Klager werd in dat programma door het personeel op cel benaderd. Dat is feitelijk steeds goed verlopen. De inschatting
was dat klager, als hij uit detentie zou worden ontslagen, een dreiging zou kunnen opleveren voor derden. Daarom is gekozen voor dwangmedicatie.

3. De beoordeling
De reikwijdte van het beroep
Op 12 februari 2014 heeft de directeur van het PPC van de p.i. Vught beslist bij klager een dwangbehandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw, toe te passen, omdat het gevaar dat de stoornis van zijn geestvermogens klager doet
veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Op 13 februari 2014 heeft klager een beroepschrift alsmede een verzoek tot schorsing van deze beslissing ingediend. Bij beslissing van 14 februari 2014 heeft de voorzitter van de
beroepscommissie klagers schorsingsverzoek afgewezen.

In artikel 46d van de Pbw is het volgende bepaald: “Buiten de situaties als bedoeld in artikel 32 kan, indien niet voldaan wordt aan de voorwaarden van artikel 46c, onderdelen b en c, niettemin als uiterste middel geneeskundige behandeling
plaatsvinden:

a. voor zover aannemelijk is dat zonder die geneeskundige behandeling het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de gedetineerde doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen, of
b. indien de directeur daartoe een besluit heeft genomen en dit naar het oordeel van een arts volstrekt noodzakelijk is om het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de gedetineerde binnen de inrichting doet veroorzaken, af te wenden.”

Ingevolge artikel 46e, eerste lid, van de Pbw vindt geneeskundige behandeling overeenkomstig artikel 46d, onder a, van de Pbw plaats na een schriftelijke beslissing van de directeur waarin wordt vermeld voor welke termijn zij geldt.

Klagers beroep is gericht tegen de definitieve beslissing van de directeur tot toepassing van a-dwangbehandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, in samenhang bezien met artikel 46e, eerste lid, van de Pbw. Tegen een dergelijke
beslissing
staat op grond van artikel 72, derde lid, van de Pbw rechtstreeks beroep open.

Verklaringen van twee psychiaters
Vanwege het ingrijpende karakter van de dwangbehandeling is in artikel 46e, tweede lid, van de Pbw bepaald dat de directeur, ten behoeve van zijn beslissing tot toepassing van dwangbehandeling, dient te overleggen een verklaring van de behandelend
psychiater alsmede een verklaring van een psychiater die de gedetineerde met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht maar niet bij diens behandeling betrokken was. Uit deze verklaringen dient te blijken dat de gedetineerde op wie de verklaring
betrekking heeft, is gestoord in zijn geestvermogens en dat een geval als bedoeld in artikel 46d, onder a, van de Pbw, zich voordoet.

Uit de overgelegde stukken blijkt dat, alvorens de beslissing tot a-dwangbehandeling ten aanzien van klager is genomen, de directeur die de beslissing heeft genomen, advies heeft ingewonnen bij dr. [...], behandelend psychiater van klager en bij drs.
[...], niet-behandelend psychiater. De verklaringen van de twee psychiaters zijn door de directeur overgelegd.

Uit het vorenstaande maakt de beroepscommissie op dat is voldaan aan het bepaalde in artikel 46e, tweede lid, van de Pbw.

Stoornis van de geestvermogens, gevaar ex artikel 46a van de Pbw en causaal verband
Uit de overgelegde verklaringen van beide psychiaters blijkt, zakelijk weergegeven, het volgende.
De behandelend psychiater.
Klager leidt aan een chronische psychose met achterdocht. In het verleden zijn ook religieus gekleurde grootheidswanen en mogelijk ook imperatieve hallucinaties vastgesteld. Vanuit zijn achterdocht voelt hij zich bedreigd en angstig. Hij laat zich
dreigend uit en weigert contact met de behandelaars. Er is sprake van een stoornis in de vorm van een paranoïde stoornis en van gevaar in de vorm van fysieke agressie jegens anderen en jegens materiaal. Klager is herhaaldelijk gesproken over de
noodzaak
om medicatie gebruiken maar hij weigert dit. Er zijn, gelet op de aard van zijn stoornis geen alternatieven voor behandeling. Eerdere behandeling met anti-psychotica heeft geleid tot een duidelijke verbetering van klagers psychiatrische toestand. Over
het behandelplan is geen overeenstemming met klager bereikt.
De niet-behandelend psychiater heeft het volgende verklaard.
Klager is bekend met chronisch psychotische problematiek waaruit hij in het verleden meermalen fysiek agressief gehandeld heeft naar derden en hen verbaal heeft bedreigd. Klager weigert tijdens het gesprek met de behandelend psychiater te gaan zitten
en
neemt direct non-verbaal en verbaal een dreigende houding aan. Klager stelt dat de psychiater niet achterdochtig jegens hem moet zijn. De conclusie van de behandelend psychiater is dat er sprake is van een paranoïde psychotisch beeld met hostiliteit en
dreiging naar derden. Klager weigert de voorgeschreven medicatie. Door middel van dwangbehandeling met anti-psychotica zou getracht moeten worden het gevaar van fysieke agressie naar derden en zelfverwaarlozing te verminderen. Eerdere behandeling met
anti-psychotica heeft geleid tot een duidelijke verbetering van klagers psychiatrische toestand. Over het behandelplan is geen overeenstemming met klager bereikt.
Beide psychiaters geven aan dat bij klager sprake is van het in artikel 46a van de Pbw vermelde gevaar, te weten gevaar voor hemzelf, gevaar voor derden en gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen.

De beroepscommissie acht het daarmee voldoende aannemelijk geworden dat klager lijdt aan een psychiatrische stoornis en dat vanuit die stoornis, gevaar, als bedoeld in artikel 46a, eerste lid, onder b en c, van de Pbw, bestaat.

Alternatieven
Uit de verklaringen van de psychiaters volgt dat klager een behandelbare stoornis heeft en dat eerdere behandeling met medicatie in het PPC een positief effect op klagers gedrag heeft gehad.

Uit de overgelegde stukken volgt naar het oordeel van de beroepscommissie eveneens dat is getracht in samenspraak met klager en op andere wijze dan door middel van gedwongen medicatie te komen tot het beoogde doel. Dit heeft onvoldoende effect gehad.
Daarmee is, gelet op de hiervoor omschreven stoornis, voldoende aannemelijk geworden dat er in redelijkheid geen alternatieven (meer) voorhanden zijn en dat het toepassen van een a-dwangbehandeling noodzakelijk is. Aannemelijk is voorts geworden dat in
het behandelplan is voorzien in de mogelijkheid tot het toepassen van een geneeskundige behandeling (onder dwang).

Conclusie
Gelet op het vorenstaande acht de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden dat klager een psychiatrische stoornis heeft, dat klager vanuit die stoornis gevaar, als bedoeld in artikel 46a, eerste lid, onder b en c, van de Pbw, veroorzaakt en dat,
zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de stoornis van zijn geestvermogens klager doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Tevens is het voor de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden dat de
gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De beslissing van de directeur om bij klager een dwangbehandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw toe te passen kan
derhalve
niet worden aangemerkt als onredelijk en onbillijk. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Waarden, voorzitter, mr. A.T. Bol en dr. H.G. van de Bunt, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 20 mei 2014

secretaris voorzitter

Naar boven