nummer: 14/485/GA
betreft: [klager] datum: 16 mei 2014
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.F.E. Sprenkels, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 14 februari 2014 van de beklagcommissie bij de locatie Norgerhaven te Veenhuizen,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
De beroepscommissie heeft de directeur van voornoemde locatie in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman, mr. M.F.E. Sprenkels, om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het feit dat een p.i.w.-er heeft geverifieerd of het mogelijk was om vanaf de afdeling telefonisch contact te maken met de instelling waarin de zoon van klager verblijft zodat het telefonisch contact tussen klager en zijn zoon niet
meer behoeft plaats te vinden vanaf de teamkamer. Klager is van oordeel dat door het optreden van de p.i.w.-er zijn privacy is geschonden.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
De handelwijze van de p.i.w.-er is onjuist omdat hij geen toestemming van klager heeft gevraagd en bovendien nog bij de inrichting van verblijf van de zoon van klager heeft geïnformeerd naar de belregeling van de zoon. Dat laatste kan worden bevestigd
aan de hand van een verklaring van de mentor van de zoon van klager. Getracht wordt een verklaring van de mentor van klagers zoon aan de beroepscommissie te doen toekomen waarin hij verklaart dat de p.i.w.-er om die informatie heeft gevraagd. Verzocht
wordt om klager te horen, opdat het beroepschrift nader kan worden toegelicht.
De directeur heeft daarop geantwoord als tegenover de beklagcommissie. Voorts is een verklaring overgelegd van de betreffende p.i.w.-er, waaruit volgt dat deze heeft geïnformeerd naar de mogelijkheden van een belregeling.
3. De beoordeling
Voor zover het verzoek om klager te horen mede er toe strekt om duidelijk te maken dat door de p.i.w.-er ook inlichtingen zijn ingewonnen over de belregeling van de zoon acht de beroepscommissie het horen van klager niet noodzakelijk nu aannemelijk is
dat dergelijke inlichtingen inderdaad zijn ingewonnen. Ook overigens is het horen van klager niet noodzakelijk.
Hoewel het voorkeur verdient dat een p.i.w.-er alvorens hij een verificatie als hier aan de orde zijnde uitvoert de betrokken gedetineerde daarvan op de hoogte stelt, is een dergelijke verificatie ook als daarvoor geen toestemming is verleend niet in
strijd met het recht op de persoonlijke levenssfeer en evenmin onredelijk of onbillijk onder meer omdat die verificatie kan worden geacht te passen binnen de normale taakuitoefening van een p.i.w.-er. Dat in het kader van de verificatie tevens is
geïnformeerd naar de belregeling van de zoon maakt dit niet anders. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve ongegrond
worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en mr. A. van Holten, leden, in tegenwoordigheid van
M. van Eijk, secretaris, op 16 mei 2014
secretaris voorzitter