nummer: 14/123/GA
betreft: [klager] datum: 14 april 2014
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 5 december 2013 van de beklagcommissie bij het Justitieel Medisch Centrum Haaglanden (JMC) te Den Haag,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 14 maart 2014, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam, zijn gehoord klager en, namens de directeur van het JMC [...], juridisch medewerker bij de p.i. Haaglanden.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. het niet aanbieden van een dagprogramma dat voldoet aan de wettelijke minimale eisen (te weinig sport en geen recreatiemoment aanbieden);
b. een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel, wegens dreigend en agressief gedrag jegens een personeelslid en het beschadigen van medische hulpmiddelen.
De beklagcommissie heeft onderdeel a van het beklag gegrond verklaard en daarbij bepaald dat aan klager geen tegemoetkoming wordt toegekend. Zij heeft onderdeel b van het beklag ongegrond verklaard, een en ander op de gronden als in de aangehechte
uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De klachten over het niet aanbieden van sport en recreatie zijn door de beklagcommissie gegrond verklaard. De commissie wilde echter geen tegemoetkoming toekennen. De beklagcommissie vond dat de directeur eigenlijk niets te verwijten was omdat klager
door de selectiefunctionaris in het JMC is geplaatst. De directeur is echter wel verantwoordelijk voor het aan te bieden dagprogramma. Klager is geen dagprogramma aangeboden. Daarom moet hem alsnog een tegemoetkoming worden toegekend.
Ten aanzien van de disciplinaire straf geldt dat klager daarvoor te lang in bewaardersarrest heeft verbleven. Dat beklag dient daarom eveneens gegrond te worden verklaard.
Namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager is door de selectiefunctionaris in het JMC geplaatst. Het JMC is een huis van bewaring dat bedoeld is voor medische nazorg van gedetineerden. Binnen het JMC werd geen dagprogramma aangeboden. De beklagcommissie heeft daarom op goede gronden
beslist dat er aan klager wel activiteiten dienen te worden geboden. Inmiddels is er een -dagprogramma opgesteld, maar dat programma is nog niet ingevoerd. Daarnaast wordt op dit moment wel een aantal activiteiten aangeboden. Klager beklaagt zich
(onder
meer) over het niet aangeboden krijgen van sport. Uit navraag is naar voren gekomen dat klager veelal weigert deel te nemen aan de sport. Hem worden wel sportmomenten aangeboden maar hij maakt daar geen gebruik van.
3. De beoordeling
Ten aanzien van de beslissing van de beklagcommissie om aan klager voor de gegrondverklaring van onderdeel a van het beklag geen tegemoetkoming toe te kennen.
De beroepscommissie kan zich niet verenigen met de beslissing van de beklagcommissie dat aan klager geen financiële tegemoetkoming wordt toegekend voor het – door de directeur van het JMC – niet aanbieden van een dagprogramma dat voldoet aan de
wettelijke minimale eisen voor een inrichting als het JMC. Weliswaar is klager door de selectiefunctionaris in het JMC geplaatst omdat hem in een andere inrichting onvoldoende medische zorg kan worden geboden, maar dat ontslaat de directeur niet van
zijn (inspannings)verplichting om aan klager een aan de wettelijke eisen te voldoen dagprogramma te bieden. De beroepscommissie zal daarom een tegemoetkoming vaststellen ter hoogte van € 60,=.
Ten aanzien van onderdeel b van het beklag.
In artikel 50, eerste lid, van de Pbw is bepaald dat, indien een ambtenaar of medewerker constateert dat een gedetineerde betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde
tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming en het personeelslid voornemens is daarover aan de directeur schriftelijk verslag te doen, het personeelslid dit de gedetineerde meedeelt. In het verslag van 11 oktober 2013, dat heeft geleid tot onderhavige
disciplinaire straf, staat uitdrukkelijk vermeld dat dit verslag niet aan klager is aangezegd. Nu de wet het aanzeggen van het verslag dwingend voorschrijft als voorwaarde voor het opleggen van een disciplinaire straf, is de bestreden beslissing
genomen
in strijd met het wettelijk voorschrift van artikel 50, eerste lid, van de Pbw. Het beroep is reeds om deze reden gegrond.
De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een (financiële) tegemoetkoming. Indien alle formaliteiten in acht zouden zijn genomen, was de bestreden beslissing van de directeur – gelet op de ernst van de aan klager verweten
feiten – niet onredelijk of onbillijk geweest.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond ten aanzien van de beslissing van de beklagcommissie om aan klager geen tegemoetkoming toe te kennen, vernietigt in zoverre de beslissing van de beklagcommissie en bepaalt dat aan klager een financiële
tegemoetkoming toekomt van € 60,=.
Zij verklaart het beroep gegrond ten aanzien van onderdeel b van het beklag, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. F.G. Bauduin, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. U.P. Burke, leden, in tegenwoordigheid van
mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 14 april
secretaris voorzitter