nummer: 13/4347/GA
betreft: [klager] datum: 14 april 2014
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 5 december 2013 van de beklagcommissie bij het Justitieel Medisch Centrum Haaglanden (JMC) te Den Haag,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 14 maart 2014, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam, zijn gehoord klager en, namens de directeur van het JMC, [...], juridisch medewerker bij de p.i. Haaglanden.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. het niet verstrekken van medische zorg tijdens een verblijf in de strafcel;
b. Het pas na twee dagen verstrekken van beklagformulieren terwijl klager in een strafcel verbleef.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager is indertijd – omdat hij ergens echt boos over was, hij heeft toen een prullenbak tegen een afdelingshoofd geduwd – in een strafcel van het PPC Haaglanden geplaatst. Dat was op 10 oktober 2013. Klager heeft toen de alarmbel gebruikt om een arts
te vragen. Klager had pijn in zijn borst. Vervolgens, omdat er geen arts kwam, heeft klager gevraagd om een beklagformulier. Dat is hem toen niet verstrekt. Als reden werd aangegeven dat die klachtenbrief toch pas op 13 oktober 2013 zou kunnen worden
verzonden. Klager is het daar niet mee eens omdat de directeur de plicht heeft klachten zo snel als mogelijk door te zenden. De daaropvolgende dag, 11 oktober 2013, is klager door een arts bezocht die hem ‘snel’ heeft onderzocht. Klager vindt dat er
een
uitgebreid onderzoek gedaan had moeten worden. Klager lijdt aan multiple sclerose (MS) en de arts was daarvan op de hoogte. In de rapportage van 12 oktober 2013 staat dat klager goed aanspreekbaar zou zijn geweest en dat toen een arts klager bezocht
heeft. Het personeel van het PPC maakte zich zorgen omdat klager, door zijn ziekte, niet bij de alarmbel kon komen. Klager is van mening dat eerder had moeten worden ingegrepen. Klager is op 10 oktober 2013 inderdaad agressief geweest. Na die dag is
klager weer tot rust gekomen. Klager kon overigens op 10 oktober 2013 wel zelf bij alarmbel. In de nacht van 11 op 12 oktober 2013 kreeg klager echter last van uitvalverschijnselen (door zijn MS) en kon hij niet langer meer bij de alarmbel. Klager
heeft
inmiddels contact met gedragsdeskundigen en ook met een MS-deskundige. Klager heeft ten aanzien van de artsen in het JMC en PPC een klacht ingediend bij het medisch tuchtcollege.
Namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager is in afzondering geplaatst en heeft daar toen zijn rolstoel en de cel zelf beschadigd. Om die reden diende hij te worden overgeplaatst naar een andere cel. Hij is toen in het PPC in een afzonderingscel geplaatst waarvan klager zegt dat hij daar
toen niet bij de alarmbel kon komen. Door de juridisch medewerker is navraag gedaan over die gestelde onmogelijkheid. Uit de inlichtingen van de geneesheer directeur van het PPC komt naar voren dat klager ook zittend bij de alarmbel had moeten kunnen
komen. Als klager van mening is dat hij medische zorg heeft moeten ontberen omdat de arts onvoldoende heeft gereageerd, is daarvoor een andere gerechtelijke procedure aangewezen.
3. De beoordeling
Ten aanzien van onderdeel a van het beklag:
Klager is op 10 oktober 2013 in een strafcel geplaatst. Klager heeft toen verzocht om een bezoek van een arts. Gelet op de specifieke omstandigheden van dit geval, te weten de omstandigheid dat klager in een rolstoel verbleef, lijdt aan de aandoening
MS
en niet rechtstreeks benaderbaar was, had klager kort nadat hij in de strafcel was geplaatst moeten worden gezien door een arts of vertegenwoordiger van de medische dienst van het JMC. De beslissing om een arts of vertegenwoordiger van de medische
dienst (niet) op te roepen is een beslissing van de directeur als bedoeld in artikel 60, eerste of tweede lid, van de Pbw. Klager is daarom op goede gronden ontvankelijk geacht in zijn beklag. Nu de arts noch een medewerker van de medische dienst
direct
zijn opgeroepen, kan de uitspraak van de beklagcommissie ten aanzien van dit onderdeel van het beklag niet in stand blijven en zal dat beklag alsnog gegrond worden verklaard.
De beroepscommissie acht, nu niet aannemelijk is dat klager feitelijk nadeel heeft ondervonden van de bestreden beslissing van de directeur, geen termen aanwezig voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming.
Ten aanzien van onderdeel b van het beklag:
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan – voor zover een en ander is komen vast te staan – niet leiden tot een andere beslissing dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard met bevestiging van de uitspraak van de
beklagcommissie in zoverre.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond ten aanzien van onderdeel a van het beklag, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre en verklaart dat beklag alsnog gegrond. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.
Zij verklaart het beroep ongegrond ten aanzien van onderdeel b van het beklag en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. F.G. Bauduin, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. U.P. Burke, leden, in tegenwoordigheid van
mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 22 april 2014
secretaris voorzitter