nummer: 13/4270/GA
betreft: [klager] datum: 14 april 2014
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. E. Kok, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 19 december 2014 van de beklagcommissie bij de locatie Zoetermeer,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 14 maart 2014, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. E. Kok, en namens de directeur van de locatie Zoetermeer [...],
juridisch medewerker bij de p.i. Haaglanden.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft – voor zover in beroep aan de orde – een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, wegens het schreeuwen en schelden tijdens een verblijf in de recreatieruimte, waardoor de orde en
rust op de afdeling in gevaar is gebracht.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager had naar deze zitting een soortgelijk bakje mee willen nemen als waarop het beklag ziet. Het betreft een magnetronbakje dat door de inrichting wordt verstrekt. Het werd klager niet toegestaan dat bakje mee te nemen naar de zitting. Op de
betreffende dag was klager in de afdelingskeuken. Vandaar heeft hij zicht op zijn cel. Er werd een spitactie gehouden. Klager zag vanuit de afdelingskeuken dat de hondengeleidster met de hond zijn cel inliep. Op dat moment had zij verder niets bij
zich.
Klager heeft niet kunnen zien wat er in zijn verblijfsruimte is gebeurd. Hij zag vervolgens de hondengeleidster met een bakje uit zijn cel komen en klager heeft haar daar toen op aangesproken. De hondengeleidster zei tegen klager dat het niet het bakje
van klager was. Dat bakje is vervolgens met water gevuld en de hond heeft uit dat bakje gedronken. Klager werd met name kwaad omdat men zei dat het niet klagers magnetronbakje betrof. Hij werd door het personeel niet serieus genomen. Klager weet zeker
dat het zijn bakje was. Klager weet dat je in een gevangenis meer moet accepteren van het personeel, maar vond dit te ver gaat. Klager is vervolgens naar een afzonderingscel overgebracht en kreeg van de directeur een disciplinaire straf van drie dagen
opsluiting. Klager heeft een en ander als erg vernederend ervaren. Klager heeft tegenover de directeur een medegedetineerde als getuige opgegeven. Die medegedetineerde heeft een en ander ook gezien. Dit werd hem niet toegestaan. Na ommekomst van zijn
disciplinaire straf stond het magnetronbakje in klagers cel. Klager is van mening dat, als door de hondengeleidster excuses waren aangeboden, een en ander niet zo ver had hoeven komen. Het is onaannemelijk dat het betreffende bakje niet van klager was.
Klager is daarom van mening dat nader onderzoek, waaronder het horen van getuigen, had moeten plaatsvinden. Dat had eigenlijk al door de beklagcommissie moeten worden gedaan. Klager is van mening dat de beroepscommissie die getuigen alsnog zou moeten
horen. Uiteindelijk is er door het personeel op knullige wijze gereageerd op klager, waardoor een en ander is geëscaleerd.
Namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De hondengeleidster heeft verklaard dat zij toen een eigen (drink)bakje voor haar hond bij zich had. De hondengeleidster is hierover verder niet meer door of namens de directeur gesproken. Het is de normale gang van zaken dat de hondengeleidster een
eigen (drink)bakje voor de hond meeneemt. Klagers aanname is onjuist. Klager had overigens, ook als hij al gelijk zou hebben in zijn aanname, niet zo disproportioneel mogen reageren. Hij heeft toen verbale agressie vertoond, hetgeen in de inrichting
niet geaccepteerd wordt. Door klagers gedrag ontstond er een gespannen sfeer bij de overige gedetineerden die in de recreatiezaal moesten verblijven en bij het personeel. Klager is na dit voorval gehoord door de directeur en hem is toen de onderhavige
disciplinaire straf opgelegd. De directeur is van mening dat deze straf niet disproportioneel is. Daarbij geldt nog dat klager eerder voor verbale agressie is gesanctioneerd. Het betreffende bakje is inderdaad soortgelijk als dat van klager. Klager
heeft het personeel niet rustig benaderd toen hij de hondengeleidster uit de cel zag komen maar is direct gaan schreeuwen vanuit de keuken. Een en ander is toen geëscaleerd omdat klager door bleef gaan met zijn gedrag, ook nadat hem verteld was dat het
niet zijn bakje betrof.
3. De beoordeling
Aan klager is onderhavige disciplinaire straf opgelegd omdat hij, in de overtuiging dat een hondengeleidster bij gelegenheid van een celcontrole haar hond uit een aan klager toebehorend (magnetron)bakje heeft laten drinken, verbaal agressief heeft
gereageerd.
Door en namens klager is verzocht om getuigen te horen die zouden kunnen verklaren over de juistheid van klagers overtuiging, te weten dat de hondengeleidster een (magnetron)bakje van klager heeft gebruikt.
De beroepscommissie wijst dit verzoek af. Zij acht zich voldoende ingelicht om thans op het beroep van klager te beslissen en ziet geen aanleiding voor het horen van – overigens niet nader door of namens klager aangeduide – getuigen.
Als vaststaand kan worden aangenomen dat het bakje waaruit de hondengeleidster haar hond heeft laten drinken gelijksoortig was aan een aan klager toebehorend bakje terwijl daarnaast niet kan worden uitgesloten dat het inderdaad klagers bakje is geweest
dat door de hondengeleidster is gebruikt. Dat rechtvaardigt evenwel, hoewel klager mogelijk in de stellige overtuiging is geweest dat het zijn bakje betrof, niet de door klager vertoonde reactie. Naar aanleiding van die reactie kon de directeur – bij
afweging van alle in aanmerking komende belangen – in redelijkheid tot de bestreden beslissing komen.
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan daarom – voor zover een en ander is komen vast te staan – niet leiden tot een andere beslissing dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal,
voor zover in beroep aan de orde, worden bevestigd met aanvulling van de gronden.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt – voor zover in beroep aan de orde – de uitspraak van de beklagcommissie, met aanvulling van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. F.G. Bauduin, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. U.P. Burke, leden, in tegenwoordigheid van
mr. H.M.J.D. Maes , secretaris, op 14 april 2014
secretaris voorzitter