Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/3995/TA, 16 mei 2014, beroep
Uitspraakdatum:16-05-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/3995/TA

betreft: [klaagster] datum: 16 mei 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S. Koster, namens

[...], verder te noemen klaagster,

gericht tegen een uitspraak van 7 november 2013 van de beklagcommissie bij FPC Veldzicht te Balkbrug, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 11 april 2014, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel te Amsterdam, zijn gehoord klaagsters raadsvrouw mr. S. Koster en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting [...], juridisch
medewerker en stafmedewerker.
Hoewel voor klaagsters vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft zij afstand gedaan van de geboden gelegenheid om te worden gehoord.
Als toehoorder was aanwezig mr. F. Groeneveld, werkzaam bij de Raad.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de gevolgen van de Financiële regelgeving die op 1 april 2013 in de inrichting in werking is getreden.

De beklagcommissie heeft klaagster niet-ontvankelijk verklaard in haar beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klaagster en het hoofd van de inrichting
Namens klaagster is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klaagster dient in haar beklag te worden ontvangen, nu de beperking feitelijk een inbreuk op het recht op privacy, het recht op zelfbeschikking en
het recht op resocialisatie inhoudt. De inperking van klaagsters vrijheid om over haar eigen geld te beschikken is volstrekt onnodig. Zij is nu het slachtoffer van een algemeen beleid dat is ingesteld omdat bepaalde patiënten niet goed met geld kunnen
omgaan. Het is jammer dat een proces-verbaal van de zitting van de beklagcommissie ontbreekt. Klaagster heeft namelijk uitvoerig bij de beklagcommissie uitgelegd dat zij in ernstige mate in deze rechten wordt beperkt. Klaagster krijgt zeer weinig geld
en moet overal toestemming voor vragen. Het uitgangspunt is nu nee, tenzij. Het toestemming moeten vragen schiet het doel voorbij, omdat klaagster altijd goed met haar geld heeft kunnen omgaan en de inrichting dat heeft bevestigd. Als er voor klaagster
weinig veranderd zou zijn door het nieuwe beleid, zoals de inrichting beweert, zou klaagster geen beklag ingediend hebben.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Op grond van de artikelen 45 Bvt en 40 Rvt ligt het beheer van het eigen geld van verpleegden bij het hoofd van de inrichting,
tenzij het verplegings- en behandelingsplan anders bepaalt. De nieuwe Financiële regelgeving is ten opzichte van de vorige regeling niet wezenlijk anders voor wat betreft de vergoeding van reiskosten en dieetvoeding op medische indicatie. Ook is niet
nieuw dat een verpleegde bij voldoende saldo een bepaald bedrag zelf mag besteden, maar voor duurdere aankopen toestemming nodig heeft, en dat een bepaald bedrag gespaard moet worden.

3. De beoordeling
De beklagcommissie heeft klaagster niet-ontvankelijk verklaard in het beklag op de grond dat het beheer van geld van verpleegden de wijze van betrachten van een zorgplicht betreft. Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie (zie bijvoorbeeld
uitspraak 12/1426/TA) betreft het beheer van eigen geld van verpleegden niet een zorgplicht, maar een beperking van het eigendomsrecht van verpleegden en kan een verpleegde in het beklag worden ontvangen als dat beklag zich richt tegen een concrete
beslissing in het kader van de beheersbevoegdheid van het hoofd van de inrichting.

De beroepscommissie stelt op grond van de stukken en het behandelde ter zitting vast dat het beklag van klaagster ziet op algemeen, voor alle verpleegden in de inrichting geldend beleid. Volgens klaagster is dat beleid in strijd met hogere wet- of
regelgeving, maar klaagster geeft slechts in algemene bewoordingen aan dit zo is. Klaagster noemt geen concrete, ten aanzien van haar genomen beslissing(en), op grond waarvan kan worden beoordeeld of sprake is van een beperking van een haar toekomend
recht. Nu het beklag zich niet richt tegen een concrete beslissing in het kader van de beheersbevoegdheid van het hoofd van de inrichting, kan klaagster niet in het beklag worden ontvangen.

Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. G.L.M. Urbanus, voorzitter, drs. W.A.Th. Bos en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 16 mei 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven