Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/4002/TA, 16 mei 2014, beroep
Uitspraakdatum:16-05-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/4002/TA

betreft: [klager] datum: 16 mei 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.C. Vingerling, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 26 november 2013 van de beklagcommissie bij FPC Oldenkotte te Rekken, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 11 april 2014, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel te Amsterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door mr. drs. A. Boumanjal, kantoorgenoot van mr. A.C. Vingerling, en namens het hoofd
van voormelde tbs-inrichting [...], voormalig behandelend psychiater van klager bij de inrichting. Als toehoorder was aanwezig mr. F. Groeneveld, werkzaam bij de Raad.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft separatie en het onder dwang toedienen van noodmedicatie op 7 maart 2013.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Uit de schriftelijke mededeling van de bestreden beslissingen blijkt niet dat de separatie noodzakelijk was en dat de dwangmedicatie strikt
noodzakelijk was. Verder is ook niet gebleken dat een arts en behandelend psychiater zijn geraadpleegd. De beklagcommissie neemt ten onrechte genoegen met het verweer van de inrichting dat wel overleg is gepleegd. Op de zitting van de beroepscommissie
wordt namens de inrichting informatie gegeven die niet in het dossier is terug te vinden en daar mag geen genoegen mee worden genomen. De bestreden beslissingen zijn onvoldoende gemotiveerd en dat dient tot gegrondverklaring van het beklag te leiden.
Bij dit soort beslissingen mag immers voldoende onderbouwing worden verwacht.
Er is bovendien onvoldoende naar alternatieven gekeken. Het gaat om een cumulatie van maatregelen binnen een bestek van een uur. Klagers verbaal agressief dreigend gedrag was van een onvoldoende onmiddellijk gevaarzettend karakter om dwangmedicatie te
rechtvaardigen. Klager verbleef op 7 maart 2013 al in een veilige kamer van het time-outblok. Die dag is de beslissing tot het onder dwang toedienen van medicatie genomen en vervolgens is ook nog beslist tot separatie van klager. De overweging is dat
men zo spoedig mogelijk effect wil, maar het gaat er om dat de noodzaak voor de opgelegde maatregelen ontbreekt. Volstaan had kunnen worden met een verblijf op de veilige kamer van het time-outblok. De overweging dat separatie noodzakelijk was omdat
dwangmedicatie niet direct het gewenste effect heeft, is gekunsteld.

Namens het hoofd van de inrichting heeft klagers voormalig behandelend psychiater in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Uit zijn aantekeningen leidt hij af dat hij op 7 februari 2013 een
kennismakingsgesprek met klager heeft gevoerd en toen bij klager een paranoïde psychose heeft vastgesteld. Hij heeft klager vervolgens gedurende een periode van vier weken zeven keer gesproken. In het verleden knapte klager, die mensen met een
steekwapen heeft bedreigd, op door gebruik van medicatie, maar klager wilde geen medicatie gebruiken. In de inrichting was klager dreigend en oninvoelbaar. De situatie werd op een gegeven moment dermate grimmig dat de sociotherapie klager niet meer
durfde te benaderen. Klager was heel psychotisch. Het is niet het meest effectief om het geconstateerde gevaar enkel via separatie af te wenden. Separatie heeft direct effect, maar langdurige separatie is niet effectief en niet professioneel. In
overleg
met de eerste geneeskundige U. is klager gesepareerd en is hem tijdens separatie onder dwang noodmedicatie toegediend. De schriftelijke mededeling van de beslissing is ondertekend door H., hoofd behandeling en psychiater. Het ging om 150 mg Cisordinol
Acutard, dat ongeveer twee dagen in het lichaam blijft en een goed middel is om incidenten te bestrijden. Twee dagen daarna was klager opgeknapt. Klager wilde wederom geen medicatie gebruiken. Vervolgens is het oordeel van een onafhankelijk psychiater
gevraagd. Naar diens oordeel was er sprake van een psychotische toestand met gevaar dat alleen met een langdurige separatie afgewend kon worden. Daarop is besloten tot het onder dwang toedienen van depotmedicatie. Klager is daar enorm van opgeknapt.
Alleen beleeft klager dat zelf niet als zodanig. Volgens klager was hij niet gevaarlijk en is hij niet veranderd door de medicatie.

3. De beoordeling
Het beklag en het beroep zien uitsluitend op de op 7 maart 2013 genomen beslissingen om klager te separeren en onder dwang medicatie toe te dienen en niet op de nadien genomen beslissing klager onder dwang depotmedicatie te gaan toedienen.

Klager stelt dat deze beslissingen onvoldoende zijn gemotiveerd in de schriftelijke mededeling daarvan.
De beroepscommissie constateert dat de redenen voor het opleggen van de bestreden beslissingen zijn opgenomen in de schriftelijke mededeling van die beslissingen. Daarnaast is er in de beklag- en beroepsprocedure, die er mede toe dient de relevante
feiten vast te stellen, de mogelijkheid de redenen van de opgelegde maatregelen nader toe te lichten.

Gelet op de stukken en het behandelde ter zitting is het volgende voldoende aannemelijk geworden. Klager heeft tijdens zijn verblijf in de penitentiaire inrichting te Vught met een steekwapen mensen bedreigd. Bij binnenkomst in de inrichting vanuit
Vught op 7 februari 2013 is klager op de afdeling voor intensieve zorg geplaatst. In de contacten tussen de behandelend psychiater en klager is geconcludeerd dat er sprake was van een paranoïde psychose. De behandelend psychiater heeft klager
regelmatig
opgezocht om hem te overtuigen van het nut van anti-psychotische medicatie. Voldoende aannemelijk is verder dat klager steeds meer leek af te glijden en verbaal agressief naar sociotherapie was. Op 7 maart 2013 was klager volgens de inrichting tijdens
een contactmoment met sociotherapie dermate psychotisch, verbaal dreigend naar en oninschatbaar voor het personeel dat hij op dat moment een gevaar vormde voor het personeel. Daarom is hij met het Team Bijzondere Ondersteuning naar de separeerunit van
het time-outblok gebracht. Voorts is voldoende aannemelijk dat klagers gedrag op dat moment voor het personeel van de inrichting een onmiddellijk gevaarzettend karakter had en dat dit gevaar niet anders kon worden afgewend dan door het onder dwang
toedienen van noodmedicatie als bedoeld in artikel 26 Bvt. De verklaringen ter zitting van klagers voormalig behandelend psychiater komen wat dat betreft overeen met het verweer van het hoofd van de inrichting bij de beklagcommissie.

Verder staat vast dat de beslissing tot het onder dwang toedienen van noodmedicatie is genomen en ondertekend door H, die hoofd behandeling en tevens psychiater is. De beroepscommissie is ambtshalve op de hoogte van het feit dat de heer H. tevens
plaatsvervangend hoofd van de inrichting is.
In de schriftelijke mededeling staat niet vermeld door wie de noodzaak voor het toedienen van dwangmedicatie ex artikel 26 Bvt is beoordeeld. Op grond van het verweer van de inrichting bij de beklagcommissie en de verklaringen van klagers voormalige
behandelend psychiater is echter voldoende aannemelijk dat de noodzaak van de dwangmedicatie is beoordeeld door klagers toenmalige behandelend psychiater De B. die overleg met de eerste geneeskundige U. heeft gehad.

De bestreden beslissingen zijn daarom niet in strijd met de wet genomen en kunnen, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet onredelijk of onbillijk worden genoemd.
Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. G.L.M. Urbanus, voorzitter, drs. W.A.Th. Bos en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 16 mei 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven