Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/0571/GM, 15 mei 2014, beroep
Uitspraakdatum:15-05-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/571/GM

betreft: [klager] datum: 15 mei 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 18 februari 2014 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.

De beroepscommissie hield zitting op 22 april 2014 in de penitentiaire inrichtingen Vught.
Klagers raadsman heeft schriftelijk bericht dat klager en hij niet ter zitting zullen verschijnen.
De inrichtingsarts verbonden aan de locatie Zuyder Bos heeft eveneens schriftelijk bericht verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 13 januari 2014, betreft het niet serieus nemen van klagers klachten in buik en maagstreek en bloedingen.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Namens klager is in beroep aangevoerd dat klager reeds in oktober 2013 contact heeft gezocht met de inrichtingsarts, waarbij kennelijk sprake is geweest van aan aantal miscommunicaties. Uiteindelijk heeft klager op 24 december 2013 pijnklachten
gekregen. Pas op 20 januari 2014 is klager naar de spoedeisende hulp van het ziekenhuis verwezen. Klager is van mening dat zijn klachten in de tussenliggende periode onvoldoende serieus zijn genomen. Zijn pijnklachten verergerden zonder dat dit
adequaat
werd ingeschat.

De justitieel geneeskundige heeft in reactie op het beroep aangevoerd dat er geen ontspannen relatie was tussen klager en de arts. Op 3 januari 2014 uitte klager zijn angst en wilde stante pede naar het ziekenhuis. Bij onderzoek door de inrichtingsarts
werden geen afwijkingen gevonden. Op 6 en 8 januari 2014 maakte klager melding van buikpijn en bloed bij de ontlasting. Hem is gevraagd ontlasting in te leveren en er werd een algeheel laboratorium onderzoek afgesproken voor 9 januari 2014. Op 8
januari
2014 werd klager door de GGD arts ingestuurd wegens heftig bloedverlies per anum wat op een kleine fissura ani bleek te berusten.
Als toevalsbevinding vond men een licht verhoogd bilirubine, die later in ernst toenam en tot een forse icterus leidde. Uitgebreid onderzoek door de MDL arts leverde de diagnose BRIC (benigne recurrente intrahepatische cholestase) op. Een zeldzame
ziekte die zelf limiting is. Klager wilde geen contact meer met de inrichtingsarts. Een collega justitieel geneeskundige heeft klager uitleg gegeven over de aard van zijn aandoening.

3. De beoordeling
De beroepscommissie leidt uit de stukken af dat klager reeds in oktober 2013 klachten had en hiermee naar de inrichtingsdarts wilde. Ofschoon hij wel bij de medische dienst is geweest en zijn klachten besproken heeft, heeft hij de inrichtingsarts in
die
periode niet gesproken. Uit hetgeen in de medische rapportage is weergegeven kan worden vastgesteld dat er op basis van de door klager aangevoerde symptomen betrekking hebbend op zijn rugklachten moeilijk een diagnose voor enige aandoening gegeven kon
worden. Eerst op 24 december 2013 maakt klager melding van hevige buikklachten die enige tijd aanhouden en vervolgens gepaard gaan met bloed bij de ontlasting. De inrichtingsarts constateerde geen afwijkingen; klager werd gevraagd ontlasting in te
leveren en er werd een laboratoriumonderzoek afgesproken voor 9 januari. Op 8 januari 2014 wordt klager ingestuurd door de GGD arts. Op 20 januari 2014 wordt klager wederom naar het ziekenhuis gestuurd. Het onderzoek leidt uiteindelijk tot een niet
voorziene diagnose.
Niet ontkend kan worden dat er enige tijd overheen is gegaan voordat er tot de juiste diagnose gekomen is, maar deze periode wordt inherent geacht aan de uiteindelijk gediagnosticeerde aandoening.
De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond
worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit
mr. S.B. de Pauw Gerlings - Döhrn, voorzitter, J.G.J. de Boer en J.H.A.M.C. Schoenmaeckers, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 15 mei 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven