Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/1574/SGA, 13 mei 2014, schorsing
Uitspraakdatum:13-05-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 14/1574/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 13 mei 2014

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. J. de Vries, namens

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Almere.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 7 mei 2014, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van
opsluiting in een strafcel voor de duur van tien dagen, ingaande op 7 mei 2014 om 13.00 uur en eindigende op 17 mei 2014 om 13.00 uur, wegens het zich misdragen naar het personeel op de rechtbank, waarbij een medewerker een bloedblaar opliep en een
overhemd beschadigd werd, en het zich verbaal agressief uitlaten naar personeel door woorden als “aap” en “kanker” te gebruiken.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 7 mei 2014 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 12 mei 2014.

1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter wordt uit de inlichtingen van de directeur, waaronder een door een medewerker van de afdeling
beveiliging, bewaking en vervoer van de rechtbank Amsterdam opgemaakte rapportage van geweld, voldoende aannemelijk dat verzoeker zich op de rechtbank Amsterdam heeft misdragen en zich schuldig heeft gemaakt aan de hem verweten gedragingen. Gelet
daarop
kon de directeur – nog steeds naar het voorlopig oordeel van de
directeur – een beslissing als de onderhavige nemen. Tot het nemen van deze beslissing was de directeur, anders dan verzoekers raadsman aanneemt, bevoegd. Op grond van het bepaalde in artikel 51, eerste lid, Pbw in verbinding met artikel 50, eerste
lid,
Pbw is de directeur bevoegd een disciplinaire straf op te leggen wegens feiten die onverenigbaar zijn met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming. Vastgesteld kan worden dat ten tijde van het incident op de rechtbank en op het moment
van oplegging van de disciplinaire straf verzoekers vrijheidsbeneming werd tenuitvoergelegd. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gedaan door mr. A.G. Coumans, voorzitter, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 13 mei 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven