nummers: 13/3274/TA en 13/3319/TA
betreft: [klager] datum: 14 mei 2014
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften ingediend door mr. S.C. van Paridon, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen respectievelijk een voorgenomen beslissing van 3 oktober 2013 en een definitieve beslissing van 10 oktober 2013 van het hoofd van Pompestichting te Nijmegen,
alsmede van de onderliggende stukken.
Ter zitting van de beroepscommissie van 11 maart 2014, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. D.P. Hein, en [...], juridisch medewerker.
Op verzoek van de raadsman is de behandeling van de zaak gedurende korte tijd geschorst voor overleg tussen raadsman en klager.
Na hervatting van het onderzoek heeft de raadsman meegedeeld dat klager het beroep nummer 13/3274/TA gericht tegen de voorgenomen beslissing van 3 oktober 2013 intrekt.
Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van de bestreden beslissing
Het hoofd van de inrichting heeft d.d. 10 oktober 2013 beslist tot het onder dwang toepassen van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 16b, aanhef en onder a, Bvt (hierna: a-dwangbehandeling).
2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Door en namens klager is het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager merkt geen verschil nu hem sinds 14 oktober 2013 medicatie wordt ingespoten. Hij heeft wel last van bijwerkingen. Door het gebruik van de dwangmedicatie kan hij geen Ritalin gebruiken. Daardoor heeft hij veel onrust in zijn hoofd. Hem is eerder
een placebo in plaats van Ritalin verstrekt. Dit bleek uit een urinecontrole. Er is van alles op papier gezet. Hij heeft nooit gezegd dat hij vergiftigd werd. Vanuit het niets is hem dwangmedicatie toegediend.
Medisch is onvoldoende onderbouwd dat klager last heeft van wanen. Klager ontkent de waanstoornis en ontkent bedreigingen geuit te hebben. Niet voldaan is aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Er is sprake van een onrechtmatige
beslissing. Ten tijde van de beslissing is klager onvoldoende behandeling geboden. Het had in de rede gelegen om te wachten met de toediening totdat op klagers beroep was beslist. Niet vaststaat dat een onafhankelijk psychiater de noodzaak tot
toediening van dwangmedicatie heeft vastgesteld.
Verzocht wordt om het beroep gegrond te verklaren en aan klager een tegemoetkoming van € 10,= per dag toe te kennen.
Ter zitting van de beroepscommissie heeft klager verklaard dat hij de onafhankelijke psychiater niet eerder heeft gezien. De raadsman heeft meegedeeld dat de gehanteerde procedure voor wat betreft het punt van de onafhankelijke psychiater aan de
regelen
der kunst voldoet.
Namens het hoofd van de inrichting is het standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep als volgt toegelicht.
Door de inrichting wordt wel verschil gezien. Duidelijk is dat de dwangmedicatie aanslaat. De afgelopen twee maanden heeft klager vijf dagdelen per week in de keuken kunnen werken en krijgt hij wekelijks psychotherapie. Klager spreekt niet over zijn
medicatie, zelfs niet met zijn huidige behandelaar. Vóór het gebruik van de medicatie was er sprake van een ernstige waanstoornis die klagers handelen bepaalde. Hij verkeerde in de veronderstelling dat hij door het personeel vergiftigd werd, dat hem
via
buizen in het gebouw allerlei middelen werden toegediend en dat hij gehypnotiseerd werd. Door deze waanstoornis was klager een gevaar voor zijn omgeving. Zijn psychische conditie leek achteruit te gaan. Medeverpleegden voelden zich door klager
bedreigd.
Klager is daardoor in zijn vrijheden beperkt en had een minimaal programma van vier uur per dag. De waanstoornis was zo allesomvattend dat zonder medicatie geen behandeling mogelijk was en er geen zicht bestond op resocialisatie. Een plaatsing in een
longstayvoorziening dreigde. Jammer genoeg staat de ervaring van de inrichting met de medicatie haaks op hoe klager het ervaart. Vóór het gebruik van de medicatie wilde hij geen behandeling. Alles is geprobeerd voordat is beslist om hem dwangmedicatie
toe te dienen. Verschillende psychiaters, waaronder ook een onafhankelijk psychiater, hebben naar de noodzaak van dwangmedicatie gekeken. Er was geen enkel alternatief mogelijk. Klager wordt momenteel eenmaal in de twee weken dwangmedicatie toegediend.
Klager en zijn raadsman hebben voorts nog het volgende verklaard.
Klager kwam zonder medicatie binnen in de inrichting en is overal achteraan gegaan. Voorheen verbleef hij in het kader van een tbs met voorwaarden in een FPA. Dit is omgezet in een onvoorwaardelijke tbs. Dit is klagers eerste tbs-inrichting. Zijn tbs
is
op 15 augustus 2013 verlengd en deze uitspraak is bevestigd door het hof op 23 december 2013. Klager is inmiddels tweemaal intern overgeplaatst en verblijft nu op een afdeling met verpleegden met psychoses. Hij voelt zich daar niet op zijn plek. Hij
gaat uit verveling driemaal per dag onder de douche. Ritalin werkt. Klager kan functioneren zonder de antipsychotische medicatie.
3. De beoordeling
Ten aanzien van 13/3274/TA overweegt de beroepscommissie dat ter zake geen oordeel meer hoeft te volgen, nu klager het beroep op dit punt heeft ingetrokken.
Met betrekking tot 13/3319/TA overweegt de beroepscommissie het volgende.
Op grond van artikel 16c in verbinding met artikel 16b, onder a, Bvt kan het hoofd van de inrichting beslissen tot het toepassen van een zogenoemde a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat zonder die behandeling het gevaar, dat de stoornis van de
geestvermogens de verpleegde doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.
Uit de stukken en het behandelde ter zitting volgt dat bij klager wiens tbs op 15 juni 2011 is ingegaan en die sinds 22 mei 2012 in de Pompestichting verblijft al langere tijd sprake is van ernstige wanen die zijn handelen bepaalden. Door de inrichting
is aangegeven dat klager in de veronderstelling verkeerde dat hij via de lucht in zijn kamer een middel kreeg toegediend en dat hij door het personeel werd vergiftigd. Hij uitte dreigementen naar personeel en medeverpleegden, waardoor het noodzakelijk
was om zijn vrijheden te beperken tot een minimaal dagprogramma van vier uur per dag. Getracht is om klager behandeling te bieden in de vorm van ondersteunende gesprekken en gedragstherapie, maar de waanstoornis was zo allesomvattend dat zonder
antipsychotische medicatie geen behandeling mogelijk was. Tevergeefs is sinds klagers verblijf in de inrichting getracht om klager te motiveren om vrijwillig antipsychotische medicatie in te nemen. Zonder deze medicatie bestaat er geen kans op
resocialisatie en komt een longstayplaatsing in het zicht.
De a-dwangbehandeling is in klagers behandelingsplan opgenomen en wordt sinds 14 oktober 2013 toegepast.
Volgens het verslag van het multidisciplinair overleg, waarbij onder meer klagers behandelcoördinator G. en zijn behandelend psychiater K. aanwezig waren, vormt klager door zijn waanstoornis een gevaar en is er geen uitzicht op vrijheden en een
mogelijkheid om te starten met een resocialisatietraject. Met psychotherapie is getracht de wanen te bewerken, maar resultaat is uitgebleven en de behandeling is door klager zelf beëindigd. Vele pogingen zijn gedaan om klager er toe te bewegen om
antipsychotica in te nemen, maar klager ontkent de waanstoornis en is van mening dat hij geen antipsychotica nodig heeft. Dwangbehandeling met antipsychotica wordt als de enige mogelijkheid beschouwd om zijn waanstoornis te behandelen. Het alternatief
van tbs zonder uitzicht op beëindiging doordat het gevaar blijft bestaan rechtvaardigt een ingrijpende behandeling met dwangmedicatie. Aan de eisen van subsidiariteit, proportionaliteit en doelmatigheid wordt voldaan.
Een second opinion is gevraagd aan de psychiater B. die niet bij klagers behandeling betrokken is. Volgens deze psychiater is sprake van een chronisch paranoïde beeld passend bij een waanstoornis en lijkt momenteel dwangmedicatie de enig overgebleven
optie om klagers psychopathologie te behandelen. In de huidige impasse lijkt klagers ziekte zich alleen maar te verergeren.
De beroepscommissie is van oordeel dat, gelet op de stukken en de behandeling ter zitting, voldoende aannemelijk is geworden dat klager al langere tijd lijdt aan een hardnekkige psychotische stoornis die zonder behandeling gevaar voor hem oplevert dat
niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. De beroeps-commissie wil daarbij aannemen dat klager last had van spanning in verband met de verlengingsprocedure die toen speelde, maar dicht die geen hoofdrol toe voor wat betreft klagers
toestandsbeeld. In de rapportages is beschreven dat getracht is om klager met psychotherapie te behandelen en hem te er toe te bewegen antipsychotica in te nemen, maar dat dit zonder is resultaat gebleven.
De beroepscommissie is van oordeel dat de door de inrichting gevolgde procedure aan de eisen van de wet voldoet en dat een a-dwangbehandeling noodzakelijk is om het gevaar af te wenden. Voldoende aannemelijk is daarbij geworden dat de beslissing van
het
hoofd van de inrichting tot het toepassen van een a-dwangbehandeling bij klager voldoende zorgvuldig is genomen en ook aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid voldoet. Het feit dat klager, nu hem sinds enige maanden
dwangmedicatie wordt toegediend, - en anders dan in de zich bij de stukken bevindende rapportages wordt beschreven - ontkent dat ooit sprake is geweest van wanen kan aan de noodzaak van behandeling met dwangmedicatie niet afdoen.
Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep nummer 13/3319/TA ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. G.L.M. Urbanus, voorzitter, mr. drs. L.C. Mulder en drs. J.E. Wouda, leden, in tegenwoordigheid van
mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 14 mei 2014.
secretaris voorzitter