Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/0218/GM, 12 mei 2014, beroep
Uitspraakdatum:12-05-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/218/GM

betreft: [klager] datum: 12 mei 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Ter Apel,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 22 januari 2014 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 22 april 2014, gehouden in de p.i. Vught, is klagers raadsvrouw, mr. C.H. van Keulen gehoord. Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruikgemaakt. De
inrichtingsarts verbonden aan de p.i. Ter Apel heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 4 oktober 2013, betreft het niet verstrekken van een speciaal matras gedurende de eerste twee dagen van klagers plaatsing op een afzonderingscel.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht. Tijdens de eerste twee dagen van klagers verblijf in de isoleercel kreeg hij overdag geen matras. De directeur van de inrichting had er van op de hoogte moeten zijn dat hij een speciaal matras had. Direct
na plaatsing in de isoleercel heeft klager aangegeven last te hebben van nekklachten waarvoor hij fysiotherapie kreeg. Pas na tussenkomst van de inrichtingsarts kreeg klager zijn matras alsnog. De arts zou niet bekend zijn geweest met de regels omtrent
het verstrekken van een matras in de isoleercel, doch dit blijkt niet uit de stukken.

De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen. Op gond van artikel 18 van de Regeling straf- en afzonderingscel penitentiaire inrichtingen bevinden zich in een strafcel gedurende de dag zitelementen en gedurende de nacht een matras, een
kussen en voldoende dekens. In bijzondere gevallen kan de directeur bepalen dat de gedetineerde gedurende de dag de beschikking krijgt over een matras, een kussen en een of meer dekens.
De justitieel verpleegkundigen die dagelijks de gedetineerden in de afzonderingscel bezoeken, hebben niet ingestemd met klagers verzoek om overdag een matras te verstrekken, omdat daar geen medische noodzaak voor bestond. De arts die daarna klager
heeft
bezocht, begreep de ophef niet over een matras en heeft aangegeven dat hij er geen problemen mee had als klager een matras zou krijgen. Dit was niet vanwege medische noodzaak, maar uit coulance. De betreffende arts was inhoudelijk niet op de hoogte van
de regels en het beleid. Na uitleg hierover heeft de arts klager zijn matras wel laten behouden. De verpleegkundigen hebben de rechten van klager niet geschonden.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 18, eerste lid, van de Regeling straf- en afzonderingscel penitentiaire inrichtingen (hierna: de Regeling) bevinden zich in een strafcel gedurende de dag zitelementen en gedurende de nacht een matras, een kussen en voldoende
dekens.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat in bijzondere gevallen de directeur kan bepalen dat de gedetineerde gedurende de dag de beschikking krijgt over een matras, een kussen en een of meer dekens.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is komen vast te staan dat klager de eerste twee dagen van zijn plaatsing in een isoleercel overdag niet de beschikking had over een matras, terwijl klager daar vanwege zijn medische klachten om
had
verzocht. Na twee dagen kreeg klager na een bezoek van de inrichtingsarts wel de beschikking over een matras voor overdag. De inrichtingsarts stelt dat dit is geschied uit coulance en niet vanwege een medische noodzaak. Los van de bevoegdheid die de
directeur heeft op grond van voormeld artikel 18 van de Regeling, staat ter beoordeling de vraag of de aanvankelijke weigering door de medische dienst om klager een matras voor overdag te verstrekken in strijd is met de in artikel 28 van de Pm
neergelegde norm. Naar het oordeel van de beroepscommissie is dat niet het geval. Een medische noodzaak om ook overdag een matras is verstrekken, is niet gebleken. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.B. de Pauw Gerlings-Döhrn, voorzitter, drs. J.H.A.M.C. Schoenmaeckers en J.G.J. de Boer, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 12 mei 2014

secretaris voorzitter

Naar boven