nummer: 14/324/GA
betreft: [klager] datum: 9 mei 2014
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
de directeur van de locatie de Kruisberg Doetinchem,
gericht tegen een uitspraak van 16 januari 2014 van de beklagcommissie bij voornoemde locatie, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 7 april 2014, gehouden in de locatie de Schie te Rotterdam, is gehoord een kantoorgenoot van klagers raadsvrouw, [...].
Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.
De directeur van locatie de Kruisberg heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de oplegging van een disciplinaire straf van opsluiting in een strafcel voor de duur van vijf dagen en intrekking van het eerstvolgende verlof, wegens het aantreffen van een grote hoeveelheid softdrugs in klagers cel.
De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt schriftelijk toegelicht. Klager is verantwoordelijk voor de zaken die op zijn cel worden aangetroffen. Daarbij weigert klager te verklaren van wie hij de zak
aardappelen gekregen heeft. De aangetroffen softdrugs zijn gevonden door een gecertificeerde drugshond, dat maakt het verder testen van de drugs overbodig. Daarbij waren de drugs op ingenieuze wijze verstopt. De celinspectie vond plaats nadat de
drugshond een signaal afgaf bij klager op de luchtplaats.
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager wist niet dat er een geprepareerde aardappel in de zak was verstopt en ook niet dat daar drugs in zou zitten. Klager kookt gezamenlijk met een
medegedetineerde en de zak aardappels ligt wisselend bij één van hen in de cel. De aangetroffen substantie is niet getest en het is dan ook niet duidelijk dat het hier drugs betreft. Namens klager is hierbij verwezen naar de uitspraken van de Raad met
de kenmerken 13/2959/GA van 24 december 2013 en 11/0785/GA van 1 november 2011.
3. De beoordeling
De drugshond is bij klager aangeslagen toen hij aanwezig was op de luchtplaats. Vervolgens is diezelfde drugshond ingezet in de verblijfsruimte van klager waarbij de drugshond is aangeslagen bij een zak aardappelen. In deze zak aardappelen is een
geprepareerde aardappel aangetroffen, met daarin een onbekende substantie.
De beroepscommissie is van oordeel dat het aanslaan van de drugshond een vermoeden van de aanwezigheid van drugs oplevert en dat dit vermoeden op zichzelf voldoende was om de verblijfsruimte van klager nader te onderzoeken. Dit vermoeden is echter niet
voldoende – ook niet in combinatie met de wijze waarop de substantie was verborgen – om te concluderen dat de aangetroffen substantie (soft)drugs is. Om dit te kunnen vaststellen had nader onderzoek moeten worden verricht. Dit klemt temeer nu klager
ontkent drugs in zijn bezit te hebben (gehad) en op een betrekkelijk eenvoudige wijze kan worden getest of daadwerkelijk sprake is van drugs. Nu zonder die test niet met voldoende zekerheid is gebleken dat de substantie inderdaad (soft)drugs betrof,
kon
de directeur niet in redelijkheid aan klager een disciplinaire straf opleggen. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. F.G. Bauduin, voorzitter, mr. J.D. den Hartog en J. Schagen, MA, leden, in tegenwoordigheid van
mr. T. Nauta, secretaris, op 9 mei 2014
secretaris voorzitter