nummer: 14/327/GA
betreft: [klager] datum: 9 mei 2014
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
de directeur van de penitentiaire inrichting Krimpen aan den Ijssel,
gericht tegen een uitspraak van 30 januari 2014 van de beklagcommissie bij voornoemde inrichting, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 7 april 2014, gehouden in de locatie de Schie in Rotterdam, is klager gehoord. Tevens was ter zitting aanwezig [...], maatschappelijk werker bij het Centrum voor Dienstverlening in Rotterdam.
De directeur van genoemde inrichting heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de oplegging van een disciplinaire straf van opsluiting in de eigen verblijfsruimte zonder televisie voor de duur van tien dagen, wegens diefstal van telefoonkaarten van een medegedetineerde.
De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De beklagcommissie gaat uit van onjuiste feiten. De medegedetineerde van wie de telefoonkaarten waren heeft wel degelijk verklaard dat de kaarten
gestolen waren. Dat klager de telefoonkaarten met de aankoopbon op naam van de medegedetineerde in zijn kast heeft gelegd is onvoldoende om aan te nemen dat er geen sprake is van diefstal, nu deze kaarten slechts bij toeval zijn aangetroffen. De
speciale celinspectie bij klager was onverwachts en gebeurt niet zeer regelmatig. Bij een dagelijkse celcontrole zouden de telefoonkaarten niet zijn aangetroffen.
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Hij is bij zijn medegedetineerde op de cel geweest op de dag dat de telefoonkaarten waren verdwenen. Hij was daar nadat klager zijn boodschappenkrat had
geopend. De medegedetineerde vroeg aan klager of hij de telefoonkaarten voor hem wilde bewaren. Klager is daarmee akkoord gegaan en heeft geen verdere vragen gesteld. Pas daarna bleek klager dat de medegedetineerde kennelijk het plan had om de
inrichting nogmaals zijn telefoonkaarten te laten leveren door voor te wenden dat hij ze niet ontvangen had. Klager stelt dat indien hij verkeerde bedoelingen had gehad met de telefoonkaarten dat hij dan tijd genoeg had om de bon weg te gooien en de
kaarten open te krassen. Dan had hij ze niet met de bon in zijn kast gelegd waar ze eenvoudig te traceren waren.
3. De beoordeling
Met de beklagcommissie acht de beroepscommissie het onvoldoende aannemelijk dat klager de telefoonkaarten van zijn medegedetineerde heeft gestolen. Zij acht hiertoe redegevend dat klager consistent in zijn relaas is geweest dat hij de telefoonkaarten
op
verzoek van zijn medegedetineerde onder zich heeft gehouden.
Hoewel de mogelijkheid bestaat dat klager de telefoonkaarten inderdaad heeft gestolen en dat zijn medegedetineerde dat niet direct in de gaten heeft gehad en daarom heeft verklaard dat zijn kaarten niet geleverd waren, acht de beroepscommissie deze
lezing niet aannemelijker dan het relaas van klager. Nu de werkelijke gang van zaken onvoldoende duidelijk is geworden kon de directeur niet in redelijkheid aan klager een disciplinaire straf van tien dagen opsluiting wegens diefstal, opleggen. Het
beroep van de directeur zal dan ook ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. F.G. Bauduin, voorzitter, mr. J.D. den Hartog en J. Schagen, MA, leden, in tegenwoordigheid van
mr. T. Nauta, secretaris, op 9 mei 2014
secretaris voorzitter