nummer: 13/4338/GA
betreft: [klager] datum: 12 mei 2014
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 29 november 2013 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Leeuwarden,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
In verband met de veiligheidseisen omtrent het vervoer, kon klager niet naar de zitting van de beroepscommissie 8 april 2014, gehouden in de locatie Norgerhaven te Veenhuizen, worden vervoerd. Klager is daarom op 27 maart 2014 door een lid van de Raad
in de p.i. Vught gehoord. Hiervan is een verslag opgemaakt dat aan klager en de directeur is verzonden.
De directeur heeft schriftelijk aangegeven niet ter zitting van de beroepscommissie op 8 april 2014 te verschijnen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het feit dat de reden van klagers plaatsing in de afzonderingscel is verteld aan zijn vriendin.
De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager vindt dat het vertellen van de reden van het niet doorgaan van het Bezoek Zonder Toezicht (BZT) aan zijn vriendin, hem
wel
degelijk heeft geraakt. Hij heeft het hier emotioneel heel zwaar mee gehad. Zijn relatie is niet meer wat het was. De brief is beschamend en schokkend, maar lag niet voor niets in zijn prullenbak. Wat het personeel aan zijn vriendin heeft verteld, is
niet waar. Klager kan begrijpen dat het BZT niet door kon gaan, maar hij kan niet begrijpen dat het nodig was de reden daarvan aan zijn vriendin te vertellen. De wapens waren al gevonden en klager zat al in de isoleercel, dus van een dreiging kon geen
sprake meer zijn. In het rapport staat ook niets over een grote dreiging. Verder licht klager toe dat het niet klopt dat er een wapen van glas is aangetroffen. Dit was een wapen gemaakt van een grote schroef. Hij was hier nooit mee door de
detectiepoort
gekomen.
De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.
3. De beoordeling
Handelen, nalaten daaronder begrepen, van personeel in een inrichting in het kader van de uitoefening van zijn taak, moet behoudens puur feitelijk handelen in beginsel worden gezien als handelen door of namens de directeur waartegen beklag openstaat op
grond van artikel 60, eerste lid, van de Pbw. Nu naar het oordeel van de beroepscommissie in dit geval sprake is van feitelijk handelen, heeft de beklagcommissie klager terecht niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag. Het beroep zal derhalve
ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, drs. R.K. Boelens en mr. R.S.T. van Rossem - Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op
secretaris voorzitter