Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/1080/GB, 24 april 2014, beroep
Uitspraakdatum:24-04-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 14/1080/GB

Betreft: [klager] datum: 24 april 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 27 maart 2014 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot deelname aan een penitentiair programma (p.p.) afgewezen.

2. De feiten
Klager is sedert 1 juni 2013 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Krimpen aan den IJssel.

3. De standpunten
3.1. Door klager is het beroep als volgt toegelicht. De gronden waarop de afwijzing voor deelname aan een p.p. zijn gebaseerd, zijn onjuist. Klager heeft de rechter in de lopende strafzaak om vrijspraak verzocht. Mocht hij op 8 april 2014 niet
vrijgesproken worden, dan zal hij in hoger beroep gaan. Dit kan klagers einddatum detentie, die is vastgesteld op 9 mei 2014, niet in de weg staan.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht. De selectiefunctionaris stelt dat de directeur van de gevangenis van de p.i. Krimpen aan den IJssel negatief heeft geadviseerd omtrent klagers verzoek tot
deelname aan een p.p. in verband met een lopende strafzaak van klager. Klager is op 8 april 2014 in deze strafzaak vrijgesproken. De einddatum van klagers detentie is vastgesteld op 9 mei 2014. Omdat het minimale strafrestant voor deelname aan een p.p.
is vastgesteld op vier weken, is het niet mogelijk om klager alsnog te laten deelnemen aan een p.p.

4. De beoordeling
4.1. In artikel 4 van de Pbw en de artikelen 7 en 9 van de Penitentiaire maatregel (Pm) zijn de voorwaarden opgenomen waaraan het penitentiair programma en de gedetineerde moeten voldoen.

4.2. Op grond van artikel 4, tweede lid, onder b van de Pbw dient de gedetineerde voor deelname aan een p.p. te beschikken over een strafrestant van tenminste vier weken. Klagers einddatum detentie is 9 mei 2014, waardoor klager thans niet langer
aan
dit objectieve vereiste voldoet. Reeds hierom kan de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het
beroep
zal ongegrond worden verklaard.

Ten overvloede merkt de beroepscommissie op dat, ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing, klagers einddatum detentie nog kon verschuiven. De selectiefunctionaris heeft in redelijkheid kunnen beslissen tot een afwijzing van klagers verzoek
tot deelname aan een p.p.

De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van I.J.M.W. van der Sanden, secretaris, op 24 april 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven