nummer: 14/351/TA
betreft: [klager] datum: 23 april 2014
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 29 januari 2014 van de alleensprekende beklagrechter bij FPC Veldzicht te Balkbrug, verder te noemen de inrichting,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
De beroepscommissie heeft het hoofd van de inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft het niet ontvangen van achterstallig wacht-, zak- en kleedgeld.
De beklagrechter heeft, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven, het beklag gegrond verklaard en de directeur opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak het bedrag waarop klager nog recht heeft aan hem uit te betalen c.q. over te
maken.
2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Klager heeft in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De beklagcommissie heeft klager gelijk gegeven, maar niet bepaald over welke periode welk bedrag de inrichting aan klager dient uit te betalen. Het hem
toegekende geld ziet niet op het zak- en kleedgeld waar klager recht op heeft en door de inrichting niet is betaald. Volgens de inrichting heeft klager daar geen recht op, omdat hij al pensioen uit Curaçao heeft. Klager is het daar niet mee eens.
Daarnaast wil klager schadevergoeding. Het gaat om een langslepende zaak, waar bij klagers recht is geschonden en waar klager veel last van heeft gehad.
Het hoofd van de inrichting heeft in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. In de nieuwe financiële regeling van de inrichting was geen rekening gehouden met patiënten die een uitkering in de vorm van een
pensioen ontvangen. Door toepassing van een overgangsregeling van drie maanden heeft klager € 420,= aan compensatie ontvangen. Dit is een hoger bedrag dan waarop klager volgens de nieuwe regeling recht heeft.
Inmiddels is deze regeling aangepast en worden ook patiënten met een pensioen betaald voor hun werk. Klager krijgt met terugwerkende kracht waar hij recht op heeft.
De inrichting heeft aan klager wel zak- en kleedgeld betaald. Verwezen wordt naar de overgelegde financiële overzichten.
3. De beoordeling
Vast staat dat de beklagrechter het beklag gegrond heeft verklaard en het hoofd van de inrichting heeft opgedragen om klager uit te betalen waar hij recht op heeft.
De beroepscommissie moet, nu het beklag gegrond is verklaard, uitgaan van de door de beklagrechter vastgestelde feiten. In dit geval gaat het dan om het vastgestelde feit dat klager recht heeft op een nabetaling en dat de beklagrechter het aan de
inrichting overlaat dat bedrag te bepalen.
Op grond van de stukken stelt de beroepscommissie met betrekking tot het achterstallige wachtgeld vast dat klager over de eerste drie maanden na het ingaan van de nieuwe financiële regeling een compensatie van € 420,= is gegeven voor het feit dat
klager
in verband met zijn pensioen geen wachtgeld had gekregen. Daarnaast heeft de inrichting in het verweer bij zowel de beklagrechter als de beroepscommissie gemeld dat klager met terugwerkende kracht zal worden uitbetaald waar hij recht op heeft. Voor
zover klager een en ander onduidelijk is, kan hij de inrichting om uitleg vragen. Als hij het niet eens is met het door de inrichting vastgestelde bedrag dient hij daarover opnieuw beklag in te dienen.
Met betrekking tot het zak- en kleedgeld stelt de beroepscommissie vast dat uit de door de inrichting overgelegde stukken betreffende de periode april 2001 t/m februari 2014 blijkt dat aan klager maandelijks zak- en kleedgeld is overgemaakt.
De beroepscommissie acht in het licht van het vorenstaande geen termen aanwezig om aan klager naast het door de inrichting toegekende bedrag van € 420,= nog een financiële tegemoetkoming, door klager schadevergoeding genoemd, toe te kennen.
Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bepaalt dat aan klager niet de zo-even bedoelde tegemoetkoming toekomt.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, drs. W.A.Th. Bos en mr. R.M. Maanicus, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 23 april 2014.
secretaris voorzitter