Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/0601/GA, 22 april 2014, beroep
Uitspraakdatum:22-04-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/601/GA

betreft: [klager] datum: 22 april 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.G.M. Dassen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 20 februari 2014 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de afwijzing van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager heeft geen beklag ingediend tegen de uitslag van de urinecontrole van 8 januari 2014, omdat ten aanzien van die
urinecontrole sprake was van onlogische resultaten nu uit de herhalingstest een hoger THC-gehalte naar voren kwam dan uit de eerste test. Om die reden is aan klager twee dagen na de uitslag van de herhalingstest een nieuwe urinecontrole aangeboden. In
die urine zijn geen sporen van gebruik aangetroffen. Klager heeft geen beklag ingediend tegen de uitslag van de controle van 8 januari 2014 nu hij dacht dat het voor de directeur duidelijk was dat de eerdere uitkomsten onjuist waren. Dit is ook met
zoveel woorden door het afdelingshoofd tegen klager gezegd. Klager meent dan ook dat de verlofaanvraag ten onrechte is afgewezen.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. De beroepscommissie wenst evenwel aan de gronden toe te voegen dat onvoldoende is gebleken dat het
gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de uitkomst van de urinecontrole van 8 januari 2014 onjuist zou zijn en geen gevolgen voor klager zou hebben. Nu klager geen beklag heeft ingesteld tegen de uitslag van de urinecontrole van 8 januari 2014 en er
derhalve van dient te worden uitgegaan dat hij tweemaal positief heeft gescoord bij een urinecontrole binnen drie maanden, heeft de directeur in redelijkheid de verlofaanvraag kunnen afwijzen. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem - Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 22 april 2014

secretaris voorzitter

Naar boven