Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/0549/TA, 16 april 2014, beroep
Uitspraakdatum:16-04-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/549/TA

betreft: [klager] datum: 16 april 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen de beslissing van 24 februari 2014 van het hoofd van de Dr. Henri van der Hoevenkliniek te Utrecht, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de onderliggende stukken.

Ter zitting van de beroepscommissie van 24 maart 2014, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. T.P. Klaasen, en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting [...], juridisch
medewerker, [...], locatiemanager zorg en [...], behandelend psychiater.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
Het beroep is gericht tegen de beslissing van het hoofd van de inrichting, inhoudende het toepassen van a-dwangbehandeling.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Aan klager is medegedeeld dat hem onder dwang medicatie zal worden toegediend. Klager is het hier niet mee eens. Voor dwangmedicatie bestaat
geen enkele grond.
Klager verwijst naar de door hem in de schorsingsprocedure weergegeven standpunten. Na opheffing van klagers longstaystatus in 2013 is klager overgeplaatst naar de inrichting. Door klager onbevooroordeeld en open tegemoet te treden en vertrouwen en
perspectief te geven, zijn de behandelrelatie en klagers functioneren zodanig verbeterd dat is besloten hem over te plaatsen naar de GGZ De Voorde te Amersfoort. De overplaatsing laat helaas lang op zich wachten, waardoor verzoeker noodgedwongen moet
verblijven op een groep waar hij niet thuishoort. Daardoor neemt zijn angst voor personen en gebeurtenissen op de groep toe en is het angstniveau bij tijd en wijle dermate groot dat hij het bijna niet meer kan hanteren en blokkeert. Dan overschreeuwt
hij zijn angst en is het bijna niet mogelijk om zaken en oplossingen wederzijds goed uit te leggen. De inrichting heeft een medicatievoorstel gedaan en aangekondigd dat, als daar geen overeenstemming over bereikt wordt, de procedure tot het toepassen
van dwangmedicatie wordt opgestart. Aanvankelijk stemde klager in met het innemen van tabletten Haldol in een lichte dosering (2-3 mg). Hij is daarmee gestopt omdat hij er pijn in zijn armspieren van kreeg en hij angst heeft als ex-verslaafde
gedrogeerd
en gesedeerd te raken. De aankondiging van de dwangmedicatie heeft klagers vertrouwen een behoorlijke deuk gegeven. Klagers raadsman heeft de psychiaters gemeld dat rust, structuur, sport en werken heilzaam zijn voor klager en dat het perspectief
tijdig
zichtbaar en concreet bewerkt dient te worden met het oog op het vertrouwen van klager. Pas onlangs heeft de inrichting een aanvraag ingediend voor overplaatsing van klager naar De Voorde met transmuraal verlof.
Er zijn minder ingrijpende alternatieven om klagers angst- en onrustproblematiek te bewerken. In moeilijkere tijden in vorige inrichtingen had klager veelal Seresta in eigen beheer. Deze medicatie kon hij gebruiken wanneer hij dat nodig had. Klager wil
gedurende een redelijke periode in de gelegenheid gesteld worden te laten zien dat hij wel degelijk goed kan functioneren met een passend pakket rust, structuur, sport, passend werk en Seresta in eigen beheer.
Klager is als ex-drugsgebruiker bevreesd voor de werking en de bijverschijnselen van het paardenmiddel Haldoldepot (de beroepscommissie begrijpt: Haldol) waarvan de dosering niet is vermeld. Klager wenst zoals hij al eerder heeft aangeboden in de
gelegenheid gesteld te worden om te laten zien dat hij in een beter passende groep met meer rust en structuur zonder die ingrijpende medicatie goed kan functioneren. Als blijkt dat dit niet gaat, kan alsnog nieuw beleid worden geformuleerd. Klager
heeft
al veel te lang op de huidige probleemgroep Eikenboom 2 gezeten. Als hij tijdig was overgeplaatst naar De Voorde in Amersfoort was veel onrust voorkomen.
Klager heeft behoefte aan structuur en activiteiten zoals werk. De plaatsing in de inrichting is niet goed van de grond gekomen. Zijn behandelteam is naar De Voorde overgegaan. Het was de moeite waard geweest als klager was meegegaan. In de
samenwerking
met het nieuwe team in de inrichting zijn er mankementen. Klager is toen in een isolement geraakt. Gelet op de geringe verwachtingen van de medicatie, vraagt klager zich af of toediening onder dwang dan als het uiterste middel moet worden gezien.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De behandelend psychiater heeft verklaard dat klager gestoord is in zijn geestvermogens en dat het aannemelijk is dat zonder een behandeling het gevaar dat de stoornis doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Ook een
niet bij de behandeling betrokken psychiater komt bij wijze van second-opinion tot deze conclusie.
Na een observatieperiode wordt besloten klager in de inrichting te plaatsen. Omdat een directe beëindiging van de terbeschikkingstelling niet verantwoord wordt geacht en plaatsing in een longcare voorziening veel beter bij klagers problematiek past,
wordt een dergelijke plaatsing besproken en vindt een intake plaats met een positieve toezegging van de kant van De Voorde. Hij zal daar geplaatst worden op een individuele flat. Afhankelijk lijkt klager wat rustiger te worden en lijkt overplaatsing
haalbaar en mogelijk. Echter, in de loop van de tijd nemen de onrust en het turbulentie veroorzakende gedrag van klager toe. Zijn gedrag wordt steeds moeilijker te beteugelen en diverse afzonderingsmomenten moeten hem worden opgelegd. Verder blijkt
klager met enige regelmaat cannabis te gebruiken. In De Voorde verblijven kwetsbare psychiatrische patiënten, die gebaat zijn bij een lage behandeldruk, veel rust en structuur. De huidige agitatie, achterdocht en zeer druk gedrag maken dat de
behandelaars inschatten dat opname in De Voorde in het geval klager geen anti psychotische medicatie gebruikt, geringe kans van slagen heeft. De onrust en impulsiviteit is maar zeer ten dele te beïnvloeden door veel en hard werken en veel sport. Het
zal
daarom om doorplaatsing naar welke vervolgvoorziening dan ook mogelijk te maken, nodig zijn om met behulp van medicatie zijn turbulente gedrag te kalmeren.
Psychiater K. die de toepassing van a-dwangbehandeling bij wijze van second opinion heeft beoordeeld, is niet tevens hoofd van de inrichting en overigens niet bij de behandeling betrokken. Klager is ter observatie binnengekomen in de inrichting.
Uiteindelijk is besloten hem als patiënt in de inrichting op te nemen. Er is geen behandelingsplan van klager, behalve enkele delen over de medicatie. Zijn verblijf is wel geëvalueerd. De inrichting erkent dat men hierin steken heeft laten vallen. Er
zijn andere alternatieven overwogen alvorens is besloten tot toepassing van a-dwangbehandeling. Er zijn veel pogingen ondernomen om met klager tot overeenstemming te komen over de medicatie. Er is hem structuur geboden en er is gezorgd voor voldoende
mogelijkheden voor een uitlaatklep zoals sporten. Het psychisch toestandsbeeld zorg ervoor dat hij niet vooruit kan komen. De behandeling stagneert. Het transmuraal verlof, dat nodig is voor een verblijf op De Voorde, is aangevraagd.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 16c in verbinding met artikel 16b, onder a, Bvt kan het hoofd van de inrichting beslissen tot het toepassen van een zogenoemde a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat zonder die behandeling het gevaar, dat de stoornis van de
geestvermogens de verpleegde doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. De a-dwangbehandeling is er vooral op gericht te voorkomen dat een verpleegde langdurig in een inrichting moet verblijven. Er hoeft geen sprake te
zijn van een acuut dreigend gevaar zoals bij de overige vormen van dwangbehandeling.

Op grond van artikel 16c, tweede lid, Bvt dient ten behoeve van de beslissing tot het toepassen van a-dwangbehandeling te worden overgelegd een verklaring van de behandelend psychiater alsmede een verklaring van een psychiater die de verpleegde met het
oog daarop kort tevoren heeft onderzocht maar niet bij diens behandeling betrokken was. Uit deze verklaringen dient te blijken dat de persoon op wie de verklaring betrekking heeft, is gestoord in zijn geestvermogens en dat een geval zich voordoet als
bedoeld in artikel 16b, onder a, Bvt. De verklaringen moeten met redenen zijn omkleed en ondertekend.

De beroepscommissie acht het wenselijk dat in de procedure voor de beroepscommissie voornoemde verklaringen als afzonderlijke stukken worden overgelegd. Niet volstaan kan worden met het letterlijk citeren van onderdelen van de verklaringen in het
verweerschrift van het hoofd van de inrichting. Van belang is dat geen twijfel kan ontstaan wanneer en wat de gedragsdeskundigen hebben verklaard en in welk verband dit is gebeurd, alsmede in welke hoedanigheid deze verklaringen zijn afgelegd. Wat dit
laatste betreft merkt de beroepscommissie op dat ten minste drie verschillende personen betrokken dienen te zijn bij de beslissing tot toepassing van een a-dwangbehandeling. In de praktijk kunnen dit personen zijn die allen zijn verbonden aan de
inrichting. Duidelijk dient daarom te zijn dat bedoelde personen de hoedanigheid bezitten die de wet vereist. Dit kan bijvoorbeeld door expliciete opneming in de verklaringen van de twee psychiaters dat zij wel respectievelijk niet zijn betrokken
(geweest) bij de behandeling van de verpleegde.

De toepassing van de a-dwangbehandeling dient naar het oordeel van de beroepscommissie in relatie te staan tot de behandeling van de verpleegde zoals beschreven in het verplegings- en behandelplan. Met name is van belang dat in het verplegings- en
behandelingsplan wordt beschreven hoe de a-dwangbehandeling past in het perspectief van de verdere behandeling van de verpleegde. Het beoogde doel en de voorziene termijn van de a-dwangbehandeling dienen tenslotte redelijk te zijn.

De vereisten uit artikel 25 e.v. van het Reglement verpleging ter beschikkinggestelden (Rvt) dienen als een extra waarborg te worden gezien. Het gaat dan bijvoorbeeld om een beschrijving van welke minder bezwarende middelen zijn aangewend en de wijze
waarop rekening wordt gehouden met de voorkeuren van de verpleegde ten aanzien van de behandeling. Het multidisciplinair overleg als bedoeld in artikel 25, derde lid, van de Rvt vervult hierin een centrale rol. Blijkens de nota van toelichting bij
artikel 25 dient dit overleg tevens te beoordelen of een dwangbehandeling daadwerkelijk noodzakelijk is (Stb 2013, 99, p. 25). Eén en ander dient beschreven te worden in het verplegings- en behandelingsplan.

In onderhavige zaak is ter zitting van de beroepscommissie gebleken dat van klager in het geheel geen verplegings- en behandelingsplan door de inrichting is vastgesteld. Een toetsing van de beslissing aan de eisen van doelmatigheid, proportionaliteit
en
subsidiariteit is derhalve niet mogelijk. De beslissing tot toepassing van a-dwangbehandeling is derhalve in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel genomen. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard en de bestreden beslissing zal
worden vernietigd.

Nu de beslissing tot a-dwangbehandeling feitelijk nog niet is uitgevoerd acht de beroepscommissie geen termen aanwezig aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, voorzitter, mr. R.M. Maanicus en prof. dr. H.J.C. van Marle, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 16 april 2014

secretaris voorzitter

Naar boven