nummer: 13/3599/TB
betreft: [klager] datum: 14 april 2014
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een beslissing van 24 oktober 2013 van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Ter zitting van de beroepscommissie van 11 maart 2014, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Vught, zijn gehoord klager bijgestaan door de kantoorgenoot van zijn raadsvrouw mr. C.M.G.M. Raafs en namens de Staatssecretaris, [...], werkzaam bij de
Dienst Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Veiligheid en Justitie.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft beslist klager over te plaatsen naar FPC De Rooyse Wissel te Venray (hierna: De Rooyse Wissel).
2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Klager verbleef in de Dr. Henri van der Hoevenkliniek te Utrecht (hierna: Van der Hoevenkliniek). Bij beslissing van
13 augustus 2013 is klager ter observatie overgeplaatst naar FPC Oostvaarderskliniek te Almere (hierna: Oostvaarderskliniek). Bij brief van 22 oktober 2013 heeft het hoofd van de Van der Hoevenkliniek de Staatssecretaris verzocht om klager over te
plaatsen. De Staatssecretaris heeft op 24 oktober 2013 beslist klager over te plaatsen naar De Rooyse Wissel. Deze overplaatsing is op 29 oktober 2013 gerealiseerd.
3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Ten tijde van de verlengingszitting op 19 december 2012 ging het goed met klager. De Van der Hoevenkliniek had onbegeleid verlof voor klager aangevraagd. Er zou worden toegewerkt naar transmuraal verlof en het einde van de behandeling. Tijdens het
onbegeleid verlof hebben zich geen noemenswaardige problemen voorgedaan. Wel was er sprake van een aantal incidenten, maar die waren niet alleen aan klager toe te schrijven. Klager is op 9 augustus 2013 van achteren aangevallen door een medeverpleegde.
Uit noodweer heeft klager de medeverpleegde een klap gegeven. Klager mocht hiervan pas in november 2013 aangifte doen. Naar aanleiding van dit incident is klager tijdelijk overgeplaatst naar de Oostvaarderskliniek. Hij was verbaasd dat hij niet mocht
terugkeren naar de Van der Hoevenkliniek en vervolgens werd overgeplaatst naar De Rooyse Wissel. Hem was tijdens zijn verblijf in de Oostvaarderskliniek voorgehouden dat hij weer terug zou kunnen naar de Van Der Hoevenkliniek. Klager heeft het idee dat
de kliniek van hem af wilde in verband met andere kwesties, namelijk de melding door klager dat een sociotherapeute hem seksueel had benaderd en zijn melding dat de kliniek een bonus waarop klager recht heeft, niet uitbetaalt. In de bestreden
beslissing
valt niet te lezen dat klagers belangen zijn meegewogen. Hij is in De Rooyse Wissel geplaatst op een gesloten afdeling en mag niet meer onbegeleid door de inrichting. Hij heeft geen onbegeleid verlof meer. Overplaatsing leidt alleen maar tot vertraging
in de behandeling en depressieve klachten bij klager.
Met het aanvragen van verlof zijn door de inrichting veel fouten gemaakt. Daardoor raakte klager geïrriteerd. Het resultaat van die fouten was dat klager niet met verlof kon en hij twee weken ten onrechte heeft binnengezeten. De sociotherapeute heeft
zich volgens klager aan hem aangeboden voor seksueel contact. Bij zijn behandelaar heeft klager aangegeven dat hij daarin niet geloofd zou worden. Een andere verpleegde heeft volgens klager ook aangegeven dat hij een seksuele relatie met de
sociotherapeute heeft gehad. Het was fout dat klager een mobiele telefoon in zijn bezit had, maar hij heeft daar nooit misbruik van gemaakt. Andere verpleegden, bij wie ook een telefoon is gevonden, mochten volgens klager wel naar buiten. Dat bouwde
irritaties op bij klager.
Klager heeft in het gesprek met het hoofd van de inrichting gezegd dat hij het graag op een andere afdeling van de Van der Hoevenkliniek wilde proberen. Zij heeft hem gezegd dat dat een goed idee was en dat hij zou terugkeren naar de Van der
Hoevenkliniek en zijn flat zou kunnen behouden. Personeel van de Oostvaarderskliniek was bij dit gesprek aanwezig. Later is hem gezegd dat het hoofd wel mogelijkheden zag, maar dat de staf niet verder met hem wilde.
Na zeven weken observatie in de Oostvaarderskliniek is gebeld dat het te druk was om een gesprek met klager te voeren. Hij heeft elf weken in de Oostvaarderskliniek verbleven.
Een beroep wordt gedaan op artikel 1:3, eerste lid, Awb en artikel 3:46 Awb.
Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep het volgende standpunt ingenomen.
Klager heeft het beroep te laat ingediend. De beslissing is gebaseerd op het verzoek van de Van der Hoevenkliniek van 22 oktober 2013 om klager over te plaatsen. Daarin is aangegeven dat de situatie niet langer houdbaar was. In de wettelijke
aantekeningen is dit uitgebreid beschreven. Er was sprake van verbale agressie en stemverheffing. Klager was moeilijk te overtuigen, reageerde impulsief en was snel boos. De behandelrelatie is ernstig onder druk komen te staan. In de tijd dat klager
tijdelijk voor observatie was overgeplaatst naar de Oostvaarderskliniek is gekeken of er binnen de Van der Hoevenkliniek nog draagvlak was voor verdere behandeling van klager. Gekeken is of een ander behandelteam kon worden ingezet. Dit werkt alleen
als
de hele kliniek erachter staat. Het multidisciplinaire stafberaad heeft aangegeven dat er onvoldoende draagvlak was voor voortzetting van klagers behandeling in de Van der Hoevenkliniek. Het vertrouwen van de behandelaars is essentieel voor het
welslagen van de behandeling. Bij de beslissing tot overplaatsing staat klagers belang voorop. Uit de wettelijke aantekeningen valt op te maken dat overwogen is om klager op een andere afdeling te plaatsen, maar dat er kliniek breed geen vertrouwen
was.
In een dergelijke situatie beslist de Staatssecretaris dan niet om een verpleegde toch terug te plaatsen.
4. De beoordeling
In de reactie op klagers beroep is namens de Staatssecretaris gesteld dat klager het beroep tegen de beslissing van 24 oktober 2013 te laat heeft ingediend.
De beroepscommissie overweegt dat uit de stukken volgt dat klager stelt dat hij het beroep op 31 oktober 2013 heeft geschreven en heeft afgegeven aan het personeel.
Het beroep is op het secretariaat van de Raad ontvangen op 5 november 2013. De beroepscommissie zal klager het voordeel van de twijfel geven en hem ontvangen in het beroep.
Klagers raadsvrouw heeft een beroep gedaan op artikel 1:3, eerste lid, Awb en artikel 3:46 Awb De beroepscommissie stelt vast dat uit artikel 1:6 Awb en de Memorie van Toelichting op de Bvt volgt dat de Awb niet van toepassing is.
De Staatssecretaris heeft de beslissing tot overplaatsing van klager genomen op grond van het verzoek van de Van der Hoevenkliniek van 22 oktober 2013 om klager over te plaatsen. In dit verzoek is aangegeven dat het multidisciplinaire
(kliniek)stafberaad heeft besloten dat er onvoldoende draagvlak was voor voortzetting van klagers behandeling in de Van der Hoevenkliniek.
Blijkens artikel 11, tweede lid aanhef en onder b, van de Bvt moet bij overplaatsing van een terbeschikkinggestelde onder meer rekening worden gehouden met de eisen die de behandeling stelt. De beroepscommissie overweegt dat een overplaatsing van een
tbs-gestelde in het algemeen ingrijpende gevolgen voor de behandeling heeft. Een van de gevolgen van overplaatsing is dat de behandeling zeer waarschijnlijk vertraging zal oplopen. Van de kliniek die de terbeschikkinggestelde behandelt mag worden
verwacht dat zij onnodige vertraging in de behandeling zoveel mogelijk tracht te voorkomen.
Uit klagers wettelijke aantekeningen, bladzijde 155, volgt dat op 3 oktober 2013 een multidisciplinair stafoverleg heeft plaatsgevonden waarin is geconcludeerd dat er nog mogelijkheden waren voor verdere behandeling van klager in de Van der
Hoevenkliniek, waaronder het gebruik van medicatie, intensiveren van het contact met het netwerk bij de behandeling en klager laten vallen onder een ander behandelingsteam. Tevens is geconcludeerd dat dit alleen werkt als de algehele kliniekstaf hier
ook achter staat, dit om de behandelingsintegriteit te waarborgen. Op 7 oktober 2013 zijn klagers behandelmogelijkheden tijdens het brede stafoverleg besproken. De conclusie van het overleg luidde vervolgens dat er onder de staf in de kliniek geen
draagvlak was voor verdere behandeling van klager.
De beroepscommissie stelt vast dat de Staatssecretaris de conclusie dat er onvoldoende draagvlak zou zijn voor voortzetting van klagers behandeling in de Van der Hoevenkliniek zonder meer heeft overgenomen, terwijl uit de wettelijke aantekeningen volgt
dat er nog mogelijkheden werden gezien om klager, door een ander behandelteam, in de Van der Hoevenkliniek te behandelen. De conclusie van de kliniekstaf is op geen enkele wijze gemotiveerd terwijl dat gelet op de inhoud van de wettelijke
aantekeningen,
gezien in het licht van het hiervoor geformuleerde uitgangspunt dat van de kliniek verwacht mag worden dat zij vertraging in de behandeling zoveel mogelijk tracht te voorkomen, wel verwacht mocht worden. Nu de Staatssecretaris zijn beslissing heeft
gebaseerd op de niet gemotiveerde conclusie van de kliniekstaf is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing van de Staatssecretaris niet op goede gronden rust. In zoverre is het beroep gegrond.
De beroepscommissie zal volstaan met gegrondverklaring van het beroep en het toekennen van een tegemoetkoming van € 100,=. Zij zal de Staatssecretaris geen opdracht geven tot het nemen van een nieuwe beslissing, omdat dit, gelet op het standpunt van de
Van der Hoevenkliniek, niet zal kunnen leiden tot een heropname van klager in die inrichting. Klager wordt inmiddels een nieuwe behandelmogelijkheid geboden in De Rooyse Wissel. De beroepscommissie overweegt ten overvloede dat in het licht van het
behandelproces een herstelgesprek tussen klager en de Van der Hoevenkliniek wellicht wenselijk is.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond. Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Staatssecretaris toekomende tegemoetkoming op € 100,=.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. G.L.M. Urbanus, voorzitter, mr. drs. L.C. Mulder en drs. J.E. Wouda, leden, in tegenwoordigheid van
mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 14 april 2014.
secretaris voorzitter