Nummer : 14/1491/STA
Betreft : [verzoeker] datum: 6 mei 2014
De voorzitter van de beroepscommissie uit de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, tevens beroepschrift van
[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in FPC Oostvaarderskliniek te Almere, verder de inrichting te noemen.
Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 69, vierde lid, in verbinding met artikel 64 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt), van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van het hoofd van de inrichting
van 28 april 2014, inhoudende het met ingang van 30 april 2014 verrichten van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 16b, onder, a, Bvt voor de duur van drie maanden.
De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van de schriftelijke inlichtingen van het hoofd van voornoemde inrichting van 2 mei 2014, alsmede van de toelichtingen van mr. M.B. Braanker, verzoekers raadsvrouw, van 5 mei 2014 op het schorsingsverzoek.
Laatstgenoemde toelichtingen zijn per mail ter kennisneming aan het hoofd van de inrichting gezonden.
1. De standpunten
Door verzoeker is het verzoek als volgt toegelicht.
Hij krijgt tegen zijn wil een depot Risperdal 75 mg. Hij mankeert niets en doet als gelovige moslim zijn best om te stoppen met roken, blowen en drinken. Hij wordt psychisch ziek van het depot en krijgt last van zijn armen en spieren. Hij kan niet
slapen, wordt dik, kan zich niet concentreren en moet soms huilen. Hij wil zonder medicatie behandeld worden.
Namens verzoeker is het verzoek als volgt nader toegelicht.
Op 17 april 2014 is verzoekers raadsvrouw ingelicht over de voorgenomen beslissing tot het toepassen van een a-dwangbehandeling bij verzoeker en heeft zij daartegen bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft ondanks zijn geringe ziektebesef en ziekte-inzicht
ruim
een jaar meegewerkt aan de medicamenteuze behandeling en heeft slechts eenmalig een depot geweigerd. Na een gesprek van verzoeker met de onafhankelijke psychiater A. heeft verzoeker vrijwillig zijn depot hervat. Gelet hierop en op het feit dat op dit
moment geen direct acute dreigende situatie wordt gezien, is het aangewezen dat de hervatting van het depot wordt geobserveerd voordat tot een a-dwangbehandeling wordt gekomen. Medicatie is geboden, maar met de hervatting van het depot wordt niet
voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Volgens de betrokken psychiaters is sprake van een Risperdal depot van 50 mg, en verzoeker gebruikt dit depot ook al sinds halverwege 2013, maar in de bestreden beslissing staat vermeld dat
verzoeker per twee weken een depot van 75 mg zal worden toegediend.
Op 30 april 2014 is verzoeker onder dwang het verhoogde depot toegediend.
Uit de inlichtingen van het hoofd van de inrichting komt het volgende naar voren.
Verzoeker had aangegeven te stoppen met de medicatie en weigerde zijn depot. Hierdoor zal hij meer en meer gaan afglijden en is er een groot risico op agressieve escalatie en stagnatie in het behandeltraject. Op 28 april 2014 is besloten dat verzoeker
medicatie krijgt op grond van een a-dwangbehandeling. Alle vereiste stappen uit de Bvt en het Rvt zijn doorlopen. Twee psychiaters hebben geoordeeld dat het aannemelijk is dat zonder de a-dwangbehandeling het gevaar dat de stoornis van verzoekers
geestvermogens doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan
worden weggenomen. Op 30 april 2014 heeft verzoeker zijn depot niet geweigerd en daarom heeft toen geen dwangbehandeling plaatsgevonden.
2. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van een beslissing van het hoofd van de inrichting slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de
orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beroep is ingesteld zodanig onredelijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de in beroep bestreden beslissing. De voorzitter overweegt hieromtrent het
volgende.
Op grond van artikel 16c juncto artikel 16b, onder a, Bvt kan het hoofd van de inrichting beslissen tot het toepassen van een zogenoemde a-dwangbehandeling indien aannemelijk is dat zonder die behandeling het gevaar, dat de stoornis van de
geestvermogens de verpleegde doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.
Uit de reactie van het hoofd van de inrichting komt naar voren dat verzoeker op 30 april 2014 zijn medicatie niet heeft geweigerd en er daarom geen dwangbehandeling heeft plaatsgevonden.
Uit de – door verzoekers raadsvrouw overgelegde - toelichting van de behandelend psychiater en de tweede psychiater komt naar voren dat verzoeker lijdt aan schizofrenie, dat medicamenteuze behandeling in dat geval doelmatig is en dat zonder
medicamenteuze behandeling een risico bestaat op een afglijden van verzoeker en agressieve en impulsieve incidenten. Noch uit die stukken noch uit de reactie van het hoofd van de inrichting komt naar voren dat verzoeker bij herhaling heeft geweigerd
vrijwillig medicatie in te nemen en dat herhaalde pogingen hem hiertoe te motiveren zouden zijn mislukt. Overigens is evenmin gebleken dat de a-dwangbehandeling in het behandelplan is opgenomen. Onder deze omstandigheden is naar het voorlopig oordeel
van de voorzitter niet voldaan aan de vereisten van artikel 16b, onder a, juncto artikel 16 a Bvt en dient het verzoek om schorsing daarom te worden toegewezen. De tenuitvoerlegging van de beslissing van het hoofd van de inrichting moet derhalve worden
geschorst, in afwachting van de uitspraak van de beroepscommissie.
3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de beslissing van het hoofd van de inrichting in afwachting van de uitspraak van de beroepscommissie.
Aldus gegeven door mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 6 mei 2014.
secretaris voorzitter