Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/4197/GA, 10 april 2014, beroep
Uitspraakdatum:10-04-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/4197/GA

betreft: [klager] datum: 10 april 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. T.S. Kessel, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 17 december 2013 van de beklagcommissie bij de locatie Hoogvliet,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 27 maart 2014, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman
mr. T.S. Kessel, en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van genoemde locatie.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de vermissing van klagers sporttas.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Van meet af aan is duidelijk geweest en ook gesteld dat de sporttas door de politie is afgeleverd bij de inrichting. Inmiddels is daarvan een
proces-verbaal, opgesteld door de politie, overgelegd. Het verdwijnen van deze tas valt onder de verantwoordelijkheid van de directie van de inrichting en daardoor is zij eveneens aansprakelijk. Klager heeft door de vermissing van zijn tas met kleding
ongemak geleden. Zo heeft hij kleding moeten lenen van een vriend en werd hem geen kleding ter beschikking gesteld door de inrichting. De waarde van de inhoud van de tas is nog niet te geven. Er zal namens klager een aparte procedure worden gestart met
het oog op schadevergoeding.

De directeur heeft in beroep haar tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. In een ambtsedige verklaring heeft een personeelslid verklaard geen sporttas van klager te hebben aangenomen. In deze zaak is door de politie
onzorgvuldig gehandeld en niet door het inrichtingspersoneel. Alle zeven personeelsleden die op de bewuste avond in dienst waren zijn bevraagd over de sporttas. Niemand kan zich de afgifte van de sporttas herinneren. Van hun verklaringen is niet op
schrift gesteld. De badmeester die werkzaam was op de avond van 9 september 2013 heeft tegenover de directeur verklaard wel te hebben geweten dat een sporttas nagebracht zou worden, maar dat deze niet gebracht is.
Desgevraagd heeft de directeur ter zitting verklaard dat er geen protocol bestaat voor hoe het personeel dient te handelen als goederen worden afgegeven waarvan niet duidelijk is voor wie ze bestemd zijn.

3. De beoordeling
Gelet op het verhandelde ter zitting en het overgelegde ambtsedig proces-verbaal van bevindingen van de politie Rotterdam van 5 februari 2014, acht de beroepscommissie aannemelijk dat klagers sporttas in de avond van 9 september 2013 door twee
verbalisanten van politie is afgegeven bij de inrichting, dat het deze verbalisanten niet bekend was van welke gedetineerde de tas was en dat deze desondanks door medewerkers van de inrichting in ontvangst is genomen. De ontkenning van de zijde van de
inrichting is onvoldoende gedocumenteerd en reeds daarom van onvoldoende gewicht om tot een ander oordeel te leiden.
Na het in ontvangst nemen van de tas is deze onder de verantwoordelijkheid van de directie van de inrichting komen te vallen als gevolg waarvan deze verantwoordelijk kan worden gehouden voor de vermissing ervan. Het beroep zal dan ook gegrond worden
verklaard.

Nu onweersproken is dat klager de sporttas niet heeft ontvangen, dit de directeur kan worden aangerekend en klager enige tijd kleding van een medegedetineerde heeft moeten lenen, zal klager een tegemoetkoming worden toegekend voor het door hem geleden
ongemak. De beroepscommissie zal de hoogte van de tegemoetkoming vaststellen op
€ 25,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 25,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, mr. C.J.G. Bleichrodt en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van
mr. T. Nauta, secretaris, op 10 april 2014

secretaris voorzitter

Naar boven