Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/0535/GV, 3 april 2014, beroep
Uitspraakdatum:03-04-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/535/GV

betreft: [klager] datum: 3 april 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C. Lammers, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 20 februari 2014 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten. Het verzoek om mondelinge toelichtiing wordt afgewezen nu de
beroepscommissie zich op basis van de stukken voldoende ingelicht acht.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Het door klager opgegeven verlofadres betreft de door hem sinds jaar en dag gehuurde woning in Amsterdam. Klager is hoofdbewoner en tevens de enige bewoner van deze woning. Hij heeft geen
huisgenoten. Nu klager in detentie verblijft, bevreemdt het niet dat niet werd gereageerd tijdens een controle van het verlofadres. Er zijn geen overige gronden om het verlof te weigeren. Klager wil graag met verlof om zijn uitkering te regelen. Hij
gaat akkoord met alle voorwaarden die noodzakelijk zijn en aan een verlof worden verbonden.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Tijdens een controle van het verlofadres door de buurtregisseur werd niet open gedaan. Uit buurtonderzoek is gebleken dat de moeder en de broer van klager in het huis wonen.
Het
bevreemdt daarom dat niet wordt gereageerd. In de afwijzende beslissing is meegewogen dat klager tijdens een eerder verlofmoment op 17 juli 2013 niet is teruggekeerd naar de inrichting. Als reden gaf hij op dat zijn oma in het ziekenhuis verbleef.
Kennelijk neemt klager het niet zo nauw met de gemaakte afspraken. De voorgestelde voorwaarde dat klager zich meldt op het politiebureau biedt geen enkele zekerheid dat klager zich nu wel aan de afspraken zal houden.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Lelystad heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Het Openbaar Ministerie heeft bezwaar tegen verlofverlening, omdat twijfels bestaan over een goed verloop van een verlof. De
politie heeft zich onthouden van een advies.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 28 maanden met aftrek. Aansluitend dient klager een voorwaardelijke gevangenisstraf van 11 dagen te ondergaan en een subsidiaire hechtenis van zeven dagen. De einddatum van klagers detentie valt op of omstreeks
13 juni 2014.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers derde verlofaanvraag. Hij kan in totaal vijf verlofaanvragen indienen.

De beroepscommissie gaat voorbij aan de discussie over de aanvaardbaarheid van het verlofadres. Zij sluit de mogelijkheid van een misverstand hieromtrent niet uit. Dit aspect vormt derhalve onvoldoende grond voor afwijzing van de verlofaanvraag.
Doorslaggevend voor haar is de grond voor de afwijzing van de verlofaanvraag vanwege de ontvluchting van klager na een eerder verleend verlof. Klager heeft zich op 17 juli 2013 onttrokken aan detentie door na verlof niet terug te keren naar de
inrichting. Op 27 juli 2013 is klager aangehouden en is de detentie hervat.

De beroepscommissie is van oordeel dat laatstgenoemde omstandigheid een forse contra-indicatie vormt voor verlofverlening en dat deze ondanks het positieve advies van de directeur van de p.i. Lelystad, een afwijzing van klagers verlofaanvraag
rechtvaardigt. Derhalve kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder a en d van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet
als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 3 april 2014

secretaris voorzitter

Naar boven