Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/0033/GA, 26 maart 2014, beroep
Uitspraakdatum:26-03-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/33/GA

betreft: [klager] datum: 26 maart 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de locatie Zuid te Arnhem,

gericht tegen een uitspraak van 20 december 2013 van de beklagcommissie bij voormelde inrichting, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 3 maart 2014, gehouden in de penitentiaire
inrichtingen (p.i.) Lelystad, is de juridisch medewerker bij de locatie Zuid te Arnhem.
[...] gehoord. Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op
behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de vermissing van klagers kunstgebit na overplaatsing van de locatie
Zuid te Arnhem naar de p.i. Vught.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard en aan klager een tegemoetkoming van € 236,55 toegekend.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt - zakelijk weergegeven - toegelicht. Niet gebleken is dat klager in de locatie Zuid te Arnhem over een kunstgebit beschikte. Bij binnenkomst in de
inrichting wordt in de mond en onder de tong van de gedetineerde gekeken, maar er wordt niet gekeken of de gedetineerde een gebit in zijn mond heeft. In het door twee personeelsleden opgemaakte ontruimingsverslag is geen kunstgebit vermeld. Er zijn
geen
spullen van klager in de locatie Zuid te Arnhem achtergebleven. Volgens de directeur betekent dit dat er geen kunstgebit aanwezig is geweest op klagers cel. Op de afdeling, noch bij de
inrichtingstandarts is bekend dat klager een kunstgebit zou hebben gehad. Ook is niet
uitgesloten dat klager het gebit gewoon in zijn mond had tijdens de overplaatsing.

Klager heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Blijkens de in het dossier aanwezige vrachtbrief zijn klagers spullen op 31 juli 2013 vanuit de locatie Zuid te Arnhem verstuurd naar de p.i. Vught. Op 2 augustus 2013 is door de chauffeur voor ontvangst getekend. Het klaagschrift betreffende de
vermissing van het kunstgebit is op 9 september 2013 ingediend. Nog afgezien van de vraag of voldoende aannemelijk is geworden dat klager zijn gebit reeds op 2 augustus 2013 is kwijtgeraakt, is het beklag daaromtrent zodanig laat ingediend, dat klager
gelet op de in artikel 61, vijfde lid, van de Pbw genoemde termijn naar het oordeel van de beroepscommissie niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard in zijn beklag. Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beroep van de directeur dan
ook
gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in zijn beklag.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, drs. R.K. Boelens en mr. A.G. Coumans, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 26 maart 2014

secretaris voorzitter

Naar boven