Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/0145/GA, 26 maart 2014, beroep
Uitspraakdatum:26-03-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Bezoek  v

Uitspraak

nummer: 14/145/GA

betreft: [klager] datum: 26 maart 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. G.F. Schadd, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 14 januari 2014 van de beklagcommissie bij de locatie Zuid te Arnhem,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 3 maart 2014, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Lelystad, zijn klagers raadsman, mr. G.F. Schadd, en de juridisch medewerker bij de locatie Zuid te Arnhem, [...], gehoord. Klager heeft, blijkens
een
schriftelijke verklaring van 3 maart 2014, afstand gedaan van het recht om ter zitting te worden gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de beslissing van de directeur om klagers bezoekster, mevrouw C., de toegang tot de inrichting te ontzeggen voor de duur van drie maanden, omdat zij heeft getracht contrabande in te voeren.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager heeft van het begin af aan gezegd dat de contrabande niet van hem is. Dat klagers bezoekster, zijn vrouw, de contrabande
heeft geprobeerd in te voeren is onvoldoende komen vast te staan. Dat de contrabande bij hem is aangetroffen na het bezoekmoment met zijn vrouw wil niet zeggen dat de contrabande is ingevoerd door zijn vrouw. Een medegedetineerde van klager heeft
verklaard dat de contrabande van hem afkomstig was. Deze verklaring is bij de beklagcommissie overgelegd, maar zit niet meer in het dossier. De contrabande zat in klagers schoen. De medegedetineerde zou dit gedaan hebben omdat klager reiniger was.
Klagers schoenen zijn voorafgaand aan het bezoekmoment niet gecontroleerd. Hetgeen klager stelt, is derhalve niet uit te sluiten. Klager verwijst daartoe naar de uitspraak van de beroepscommissie van 24 juli 2013, nr. 13/1279/GA.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager is voorafgaand en na afloop van het bezoek zonder toezicht (BZT) met zijn vrouw gefouilleerd. Na afloop van het
bezoek wordt doorgaans grondiger gefouilleerd dan voor het bezoek. De verklaring van de medegedetineerde is pas later bij de directeur bekend geworden. Hier wordt door de directeur niet veel waarde aan gehecht. Het is naar het oordeel van de directeur
voldoende aannemelijk dat klagers bezoekster heeft getracht de contrabande in te voeren. Waarom zou klager met contrabande in zijn schoen naar het BZT gaan?

3. De beoordeling
Op grond van artikel 38, derde lid, van de Pbw kan de directeur de toelating tot de gedetineerde van een bepaalde persoon weigeren, indien dit noodzakelijk is met het oog op een belang als bedoeld in artikel 36, vierde lid, van de Pbw. In artikel 36,
vierde lid, onder a, van de Pbw wordt vermeld het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting.

Vast staat dat na afloop van BZT in de binnenzool van klagers schoen contrabande is aangetroffen. Klager is hiervoor disciplinair gestraft en zijn bezoekster, mevrouw C., is de toegang tot de inrichting ontzegd. In beroep is enkel aan de orde de
ontzegging van de toegang tot de inrichting van de bezoekster. Naar het oordeel van de beroepscommissie is het onaannemelijk dat de na het BZT in de binnenzool van klagers schoen aangetroffen contrabande op andere wijze dan via klagers bezoekster de
inrichting is binnengebracht. Gelet op het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting kon de directeur dan ook in redelijkheid beslissen klagers bezoekster de toegang tot de inrichting te ontzeggen voor de duur van drie
maanden. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal worden bevestigd met aanvulling van de gronden.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, drs. R.K. Boelens en mr. A.G. Coumans, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 26 maart 2014

secretaris voorzitter

Naar boven