Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/4193/GM, 24 maart 2014, beroep
Uitspraakdatum:24-03-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/4193/GM

betreft: [klager] datum: 24 maart 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. V.P.J. Tuma, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Hoogeveen,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 13 december 2013 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 4 maart 2014, gehouden in de p.i. Amsterdam Over-Amstel, is klager gehoord.
Klagers raadsman voornoemd heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.
De inrichtingsarts verbonden aan de p.i. Hoogeveen heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 13 februari 2013, betreft de beslissing tot afbouw van Quetiapine.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Namens klager is in beroep aangevoerd dat er een brief is overgelegd van de huisarts van klager waarin de huisarts gemotiveerd aangeeft om de inname van 100 mg Quetiapine per dag door klager niet af te bouwen.
De mededeling omtrent bemiddeling wordt tien maanden na indiening van de klacht bericht. De inhoud van de bemiddeling is onbegrijpelijk althans onvoldoende gemotiveerd. De enige grond die wordt aangevoerd is dat klager wel erg veel sliep en op bed lag
en nergens meer aan toekwam.
Ter zitting heeft klager hier aan toegevoegd dat hij destijds niet goed in zijn vel zat. Daardoor was hij mensenschuw. Hij moest naar buiten om te luchten, maar dat wilde hij niet. Er werd besloten zijn medicatie af te bouwen. Eerst tot de helft,
daarna
tot nul. Het is bij de helft gebleven. Klager had ’s nachts last van angst- en paniekaanvallen. Hij mocht geen psychiater spreken. Klager is na sluiting van de p.i. Hoogeveen overgeplaatst naar de p.i. Almelo en vervolgens naar de p.i. Nieuwegein.
Inmiddels krijgt hij de oude dosering van zijn medicatie weer.
De inrichtingsarts heeft in reactie op het beroep aangegeven dat de p.i. Hoogeveen per 1 januari 2014 gesloten is en het niet doenlijk is de gegevens via de arts aan te leveren. Ook is de arts niet meer werkzaam voor de voormalig p.i. Hoogeveen.
Verwezen wordt daarom naar de stukken van de medisch adviseur.
Voorafgaand aan de zitting is schriftelijk bericht dat er niemand namens de inrichtingsarts naar de zitting kon komen, maar is schriftelijk nog naar voren gebracht dat er geen sprake was van een besluit en klager ingevolge artikel 60 Pbw
niet-ontvankelijk geacht moet worden in zijn beklag.
Omdat klager met ontslag was en er geen verblijfplaats bekend was, heeft de medisch adviseur geen bemiddeling tot stand kunnen brengen.
Het is ten slotte aan de inrichtingsarts om een afweging te maken. Over de beweegredenen van de inrichtingsarts kan geen nadere informatie gegeven worden.

3. De beoordeling
Anders dan in het nadere verweerschrift wordt gesteld geldt ingevolge artikel 29, eerste lid, Pm voor de ontvankelijkheid van medische klachten het volgende. Alvorens een beroepschrift in te dienen doet de gedetineerde een schriftelijk verzoek aan de
Medisch Adviseur bij het Ministerie van Justitie om te bemiddelen ter zake van de klacht. Dit verzoek dient uiterlijk op de veertiende dag na die waarop het medisch handelen waartegen de klacht zich richt heeft plaatsgevonden te worden ingediend. Uit
de
stukken blijkt dat klager op 11 februari 2013 is uitgenodigd op het spreekuur van de verpleegkundige waarin werd aangegeven dat werd overwogen klagers medicatie af te bouwen. Naar aanleiding van klagers reactie hierop is besloten tot de afbouw. Op 21
februari 2013 dient klager zijn klacht in, derhalve binnen de termijn van veertien dagen. Klager is daarmee ontvankelijk in zijn klacht.

Uit de stukken komt verder naar voren dat klager al geruime tijd een bepaalde dosering van zijn medicatie, te weten 100 mg Quetiapine, had. Klaarblijkelijk is gelet op het gedrag van klager, hij sliep veel, lag veel op bed en kwam nergens meer aan toe,
in het pmo besloten tot afbouw van zijn medicatie, aanvankelijk 100 mg naar 50 mg. Bij een volgend pmo is besloten het op deze gehalveerde dosering te laten. Uit ingewonnen informatie van buiten kwam naar voren dat klager eerst door een psychiater
gezien zou moeten worden alvorens de dosering verder werd teruggebracht of gestaakt. Op 13 maart 2013 is dit in het pmo besproken, klager zou op korte termijn door de psychiater worden gezien. Hij werd echter de dag erna, op 14 maart 2013,
overgeplaatst. Aldaar is de dosering op 50 mg gelaten.
Hoewel de beroepscommissie van oordeel is dat de mate van afbouw, alle feiten en omstandigheden in aanmerking genomen, niet onverantwoord geacht kan worden, wordt de communicatie rondom de afbouw, met name gelet op de voorgeschiedenis van klager, als
onzorgvuldig aangemerkt.
Het handelen van de inrichtingsarts moet daarom worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard.
Er zijn geen termen aanwezig voor toekenning van een tegemoetkoming.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond.
Zij bepaalt dat klager geen tegemoetkoming toekomt.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit
mr. S.B. de Pauw Gerlings - Döhrn, voorzitter, dr.ing. C.J. Ruissen en dr. W.J. Schudel, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 24 maart 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven