Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/4345/GM, 24 maart 2014, beroep
Uitspraakdatum:24-03-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/4345/GM

betreft: [klager] datum: 24 maart 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan het penitentiair psychiatrisch centrum (p.p.c.) Scheveningen,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 18 december 2013 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 4 maart 2014, gehouden in de penitentiaire inrichting Amsterdam Over-Amstel, is klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. M.G. Vos, gehoord.
De inrichtingsarts verbonden aan het p.p.c. heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 28 oktober 2013 en 14 november 2013, betreft het feit dat klager vergiftigd zou worden.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft het volgende aangevoerd. Hij wil weg uit Nederland. Nederland verpest zijn leven. De problemen worden veroorzaakt door de GGZ. Klager heeft geen medicijnen nodig en geen psychisch probleem. Klager hoort niet in een psychiatrische
inrichting
te zitten.
Klager vertrouwt de medicijnen die hij krijgt niet. In zijn land van herkomst heeft hij nooit enige behandeling ondergaan.

Klagers raadsman heeft hieraan toegevoegd dat er sprake is van een groot wantrouwen van klager jegens het Nederlandse gevangeniswezen. Dit wantrouwen is mede ingegeven door het feit dat klager meent onterecht gedetineerd te zijn. Klager heeft daar een
procedure tegen lopen, alsook verzocht om overplaatsing naar een gewone inrichting. Klager is van mening dat hij niet in een psychiatrische inrichting thuis hoort. Deskundigen willen dat klager medicatie neemt. Klager wil dat niet. Hij heeft het ook
niet nodig.

De inrichtingsarts heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de medisch adviseur, niet nader toegelicht. Dit standpunt luidt als volgt. Het hoofd zorg geeft na bespreking van de klacht met klager aan dat klager wil dat een onafhankelijk arts hem
onderzoekt.
Klager zegt dat hij vergiftigd is door een hormoon dat hij na sterilisatie kreeg. Dat heeft bij hem en bij zijn familie veel schade aangericht. Klager vindt dat hem veel onrecht is aangedaan hetgeen hij wil bewijzen.

3. De beoordeling
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting komt naar voren dat klager van mening is dat hij niet in een psychiatrische inrichting thuis hoort en dat hem geen medicatie voorgeschreven dient te worden.
Uit de medische rapportage blijkt dat klager last heeft van een al langer bestaande psychose. Klager heeft geen psychiatrische voorgeschiedenis maar is wel bekend met afhankelijkheid van alcohol en drugs.
Klager wordt in dat verband regelmatig door de inrichtingspsychiater gezien en hij wordt besproken in het PMO. Ook is een second opinion gevraagd gegeven zijn psychiatrisch toestandbeeld. Klager behoeft medicatie.
De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond
worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit
mr. S.B. de Pauw Gerlings - Döhrn, voorzitter, dr.ing. C.J. Ruissen en dr. W.J. Schudel, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 24 maart 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven