Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/0821/GM, 8 augustus 2002, beroep
Uitspraakdatum:08-08-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02//821/GM

betreft: [klager] datum: 8 augustus 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een op 19 april 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.M.A. Appelman, werkzaambij het Bureau Rechtshulp Lelystad, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan het huis van bewaring (h.v.b.) Lelystad te Lelystad,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 12 april 2002 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 8 juli 2002, gehouden in De Leuvense Poort te ‘s-Hertogenbosch, is klager, bijgestaan door mr. M.M.A. Appelman, gehoord.
De inrichtingsarts verbonden aan voornoemd h.v.b. is niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur d.d. 22 maart 2002, betreft het niet zorgvuldig handelen van de inrichtingsarts ter zake van klagers fysieke en psychische klachten.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Door klager is het volgende aangevoerd.
Klager heeft een whiplash als gevolg van een ongeval enige jaren geleden. Voor zijn detentie is hij hiervoor behandeld. De inrichtingsarts is van mening dat hij ondanks dat hij nog steeds last heeft wel kan werken. Voorts is zijnvader twee maanden geleden overleden en daar heeft hij psychisch veel last van. Klager geeft al zijn problemen bij de medische dienst aan, maar helpen doen ze niet. Hij heeft ook last van migraine en krijgt daar niet eens afdoendemedicatie voor. Tijdens zijn verblijf in het h.v.b. in Almere-Binnen kreeg hij wel slaapmedicatie voorgeschreven.
Zijn raadsvrouw heeft hieraan het volgende toegevoegd.
Klager heeft op 14 januari 2002 een arts gesproken, maar zijn klachten over overspannenheid, de hoofdpijn en zijn nekklachten zijn volgens hem volstrekt gebagatelliseerd. Hij kreeg geen medicatie en is gewoon weer naar het werkgestuurd. Ook de keren daarna, op 24 en 28 januari 2002 is er geen serieuze aandacht besteed aan zijn klachten. Op 29 januari 2002 heeft klager middels interventie van een bewaarster van het h.v.b., die zich kennelijk wel zorgenmaakte om klager, de psychiater gesproken. De psychiater heeft toen voor het eerst medicatie voorgeschreven tegen de migraine, de slaapproblemen en medicijnen voorgeschreven om rustiger te worden.
Met betrekking tot het werk is tot op heden geen enkele oplossing aangedragen. Klager heeft meerdere malen de arts verzocht hem voor 50 % arbeidsongeschikt te verklaren, echter dit is tot op heden afgewezen.

De inrichtingsarts heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de medisch adviseur, niet nader toegelicht. Dit standpunt luidt als volgt.
Bij binnenkomst was niet bekend dat klager last had van een whiplash. Wel was bekend dat hij in het h.v.b. Almere-Binnen slaapmedicatie voorgeschreven kreeg. Hem is uitgelegd dat hier geprobeerd wordt of klager ook zonder diemedicatie kan. Hij wordt tweemaal per maand door een van de inrichtingsartsen gezien. Ook is hij besproken in het psycho- medisch overleg. Naar aanleiding daarvan is er een consult geweest bij de psychiater, waaruit niet bleek datsprake was van een welomschreven psychiatrisch ziektebeeld. De psychiater achtte verdere behandeling dan ook niet noodzakelijk.

3. De beoordeling
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is de beroepscommissie gebleken dat klager enige jaren geleden last heeft gehad van een whiplash, terwijl van acute en aantoonbare klachten thans geen sprake is. Voorts is hem nietmeteen de slaapmedicatie voorgeschreven die hij voorheen wel kreeg, omdat de arts wilde proberen of klager ook zonder die medicatie zou kunnen. Binnen twee maanden na binnenkomst is klager gezien door een psychiater, die hem-vanwege zijn psychische gesteldheid die mogelijk verslechterd was door het overlijden van zijn vader- enige medicatie heeft voorgeschreven. Tevens wordt klager tweemaal per maand door een van de inrichtingsartsen gezien.
De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zalderhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, F.M.M. van Exter en drs. S.H. Hartman-Faber, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 8 augustus 2002

secretaris voorzitter

Naar boven