Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/3734/JZ, 27 maart 2014, beroep
Uitspraakdatum:27-03-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/3734/JZ

betreft: [klaagster] datum: 27 maart 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 29y van de Wet op de Jeugdzorg (Wjz) in verbinding met artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen
beroepschrift, ingediend door de gemachtigde [...], vertrouwenspersoon AKJ, namens

[...], geboren op 22 oktober1997, verder te noemen klaagster,

gericht tegen een uitspraak van 11 november 2013 van de klachtencommissie Jeugdzorg Zuid-Holland van de gesloten jeugdzorginstelling JJC, verder te noemen JJC, voor zover daartegen beroep is ingesteld,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 28 januari 2014, gehouden in de justitiële jeugdinrichting Teylingereind te Sassenheim, zijn gehoord klaagster, bijgestaan door haar vertrouwenspersoon voornoemd, en namens Jeugdzorg [...], gedragsdeskundige en
[...], gedragsdeskundige, beiden verbonden aan JJC. Tevens was klaagsters moeder, [...], aanwezig.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de klacht en de uitspraak van de klachtencommissie
De klachten, voor zover in beroep aan de orde, betreffen:
a. De beperkende maatregel plaatsing in de separeerruimte had niet mogen worden opgelegd (voldoet niet aan het proportionaliteitsbeginsel);
b. de plaatsing in de separeerruimte heeft langer geduurd dan strikt noodzakelijk voor het doel van de plaatsing (voldoet niet aan het subsidiariteitsbeginsel);
c. recht op luchten, klaagster heeft onvoldoende luchtmomenten gehad op vrijdag 12 juli 2013;
d1. de leiding heeft onzorgvuldig gehandeld door het (kamer) programma niet na te komen en d2. de leiding heeft de situatie onnodig laten escaleren.

De klachtencommissie heeft de hierboven weergegeven klachten onder a. en c. ongegrond verklaard, onder b. gedeeltelijk ongegrond verklaard en in d1 en d2 geen uitspraak gedaan op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klaagster en de directeur
Onderdeel a.
Klaagster heeft ter zitting in beroep het tegenover de klachtencommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Zij zat op haar kamer. Korte tijd later kwam de sociotherapeut en gaf aan dat klaagster naar de separeerruimte moest. Dit is een kale
ruimte met een matras. Aanvankelijk was klaagster blind van woede, maar zij is niet om haar heen gaan slaan. Vijf minuten later heeft ze op verzoek haar piercings uitgedaan. Ieder half uur kwam er iemand langs. Klaagster bleef van 9.00 uur tot 16.15
uur
in de separeerruimte. Zij heeft een gesprek gehad met de sociotherapeut. Dat luchtte wel op. Na haar verblijf in de separeerruimte ging zij naar een andere groep. Ze zou die avond mogen roken, haar moeder bellen en even naar buiten. Daarvoor had ze van
20.30 uur tot 21.00 uur de gelegenheid. De leiding had het echter te druk en stond haar niet toe te roken, te bellen en even naar buiten te gaan. Klaagster zat niet lekker in haar vel en heeft een stoel door de ruit gegooid. Toen moest zij weer naar de
separeerruimte.

Namens het JJC is aangegeven dat het verhaal zoals door klaagster is verwoord in grote lijnen klopt. Niet bekend is of aan klaagster gezegd is dat ze roken en bellen mocht.
Bij de stukken bevindt zich een oud reglement vrijheidsbeperkende maatregelen. De nieuwe versie is de dag voor de behandeling van deze zitting overgelegd. De nieuwe versie is meer in lijn gebracht met de Wjz. De term separeren komt niet voor, gesproken
wordt van afzonderen. De afzondering zoals door klaagster beschreven was in dit geval toegestaan omdat men geen contact met klaagster kreeg. Ze zat gespannen in haar lijf en het was moeilijk met haar in gesprek te gaan. Daarmee werd een inschatting
gemaakt dat klaagsters gedrag onvoorspelbaar was. Omdat er op haar groep geen time-out ruimte was is zij naar een ruimte welke kon worden afgesloten op een lager gelegen verdieping gebracht.
Het is correct dat er geen vrijheidsbeperkende maatregelen staan uitgeschreven in klaagsters behandelplan. De afzondering is op de betreffende dag niet nabesproken met klaagster, de dag erna wel, met de sociotherapeut.

Klaagsters vertrouwenspersoon heeft aangegeven dat nu er geen incidentenformulier is opgesteld moeilijk te bepalen is waarom de maatregel is ingezet. Er zijn veel onduidelijkheden, zoals over de verschillende tijdstippen.

Onderdeel b.
Ten aanzien van de duur van de maatregel heeft klaagster aangegeven dat zij na enkele uren al heeft gevraagd of zij terug mocht naar de groep. Omdat de gedragswetenschapper aan het lunchen was zou het een uur later besproken worden.
De tweede periode dat klaagster in de afzondering heeft gezeten heeft ze niet als hinderlijk ervaren, omdat zij toen snel in slaap viel.

Haar vertrouwenspersoon heeft daaraan toegevoegd dat de duur van de afzondering niet gerechtvaardigd kan worden met onduidelijkheid over klaagsters toestand of een eventuele herselectie.

Namens het JJC is aangevoerd dat de duur is ingegeven door een combinatie van een inschatting van de risico’s en een eventuele herselectie van klaagster. Klaagster had mogelijk naar een opener time-out ruimte gekund, maar er heeft telkens een
risicoafweging plaatsgehad. Een lange duur van afzondering komt niet vaak voor.

Er was een risico dat klaagster zich zou onttrekken aan het toezicht en er was telkens sprake van onvoorspelbaar gedrag bij klaagster.

Onderdeel c.
Klaagster heeft aangevoerd dat zij normaal zes rookmomenten op vaste momenten van ca 10 minuten per keer heeft in de buitenlucht Anderhalf uur nadat zij in de afzondering was geplaatst was klaagster tot rust gekomen en bleef zij ook rustig. Er kwamen
geen emoties bij. Pas om 16.30 uur mocht zij onder begeleiding van twee sociotherapeuten naar buiten.

Klaagsters vertrouwenspersoon heeft hieraan toegevoegd dat luchten niet in de wet is geregeld en hier ook niet in de huisregels. Dit zou wel in de huisregels moeten worden opgenomen.

Namens het JJC is aangevoerd dat luchten afhankelijk is van het gedrag van een jongere en het risico op ontvluchten. Op basis van de risico-inschatting is er toe besloten klaagster onder begeleiding te laten luchten.

Onderdelen d1 en d2.
Klaagster heeft in dit verband aangegeven dat zij de ruit niet heeft hoeven betalen.

Klaagsters vertrouwenspersoon heeft toegevoegd dat de klachtencommissie heeft aangegeven dat er niet getoetst kan worden nu er niets geregistreerd is. Het is niet juist en onredelijk ten opzichte van klaagster dat de keuze het niet te registreren ten
nadele van klaagster is.

Namens het JJC is ten slotte aangevoerd dat het niet correct was dat er met klaagster werd gesproken door een dichte deur. Het is vervelend te horen dat de hele situatie nog steeds zoveel impact op klaagster heeft.

3. De beoordeling
Uit artikel 29t van de Wjz volgt dat met betrekking tot een jeugdige anders dan ter uitvoering van een hulpverleningsplan of ter handhaving van de huisregels geen maatregelen, methoden of beperkingen genoemd in de artikelen 29o tot en met 29r tegen de
wil van de jeugdige of die van degene die het gezag over hem uitvoert, worden toegepast dan ter overbrugging van tijdelijke noodsituaties. De toepassing behoeft binnen vierentwintig uur nadat deze is aangevangen de instemming van een
gedragswetenschapper. Uit de Memorie van toelichting op artikel 29o van de Wjz (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005-2006, 30 644, nr. 3, blz. 26) volgt dat in deze bepaling de maatregelen zijn opgenomen die beperking van de bewegingsvrijheid in en rond de
accommodatie inhouden. Het hulpverleningsplan dient aan te geven wanneer en hoe lang de maatregelen kunnen worden toegepast. Vast staat dat in het hulpverleningsplan van klaagster niet is opgenomen dat zij in afzondering geplaatst mag worden. Niet is
gesteld dat de maatregel is toegepast ter overbrugging van een tijdelijke noodsituatie. Nu deze maatregel toch is toegepast wordt het beroep op dit onderdeel gegrond verklaard.

Reeds gelet op vorenstaande wordt het beroep ten aanzien van onderdeel b betreffende de duur van de opgelegde maatregel eveneens gegrond verklaard.

In dit verband wordt ten overvloede overwogen dat zo de maatregel van afzondering rechtmatig zou zijn geweest, de duur in elk geval onredelijk lang geacht wordt, nu aannemelijk is dat klaagster op enig moment rustig is geworden en niet gebleken is van
een dermate ernstige onvoorspelbaarheid in haar gedrag dat dat tot een zo lange duur van afzondering zou hebben moeten leiden.
Daarbij komt dat de maatregel en dan met name de duur ervan een grote impact op klaagster heeft gehad en al in een eerder stadium gekeken had moeten worden of er eventuele andere en met name minder ingrijpende maatregelen tot de mogelijkheden
behoorden.

Ten aanzien van onderdeel c wordt ten aanzien van de ontvankelijkheid het volgende overwogen.
Zoals al eerder door de beroepscommissie is overwogen in haar uitspraak van 15 juli 2011, kenmerk 11/581/JZ en 11/656/JZ kan op grond van artikel 29y van de Wjz ten aanzien van een beslissing van de klachtencommissie ex artikel 29w, derde lid, Wjz
beroep worden ingesteld bij de beroepscommissie. Het niet toestaan dagelijks een uur te luchten maakt in het algemeen inbreuk op een fundamenteel recht van een jeugdige (zie hieronder RSJ 5 augustus 2003, 03/0859/JA). Aantasting van dergelijke rechten
is volgens de Memorie van toelichting, blz. 15, immers alleen mogelijk voor zover dit voor de behandeling noodzakelijk is of om de veiligheid in de instelling te waarborgen.
Uit de blz. 15 en 17 van de Memorie van toelichting bij de Wjz - Tweede Kamer, vergaderjaar 2005-2006, 30 644, nr. 3, volgt dat het niet de bedoeling van de wetgever is geweest om in een geval waarbij inbreuk wordt gemaakt op een fundamenteel recht ,
aan deze burger een rechtsmiddel te onthouden. Dit brengt mee dat hoewel een beroepsmogelijkheid ten aanzien van het tijdens afzondering niet toestaan van het minstens een uur verblijven in de buitenlucht niet expliciet in de wettekst is opgenomen, aan
klaagster wel het rechtsmiddel van beroep dient toe te komen. De beroepscommissie zal klaagster derhalve in het beroep ontvangen.

Door klaagster is gesteld en niet weersproken dat het de praktijk is dat jongeren dagelijks een uur mogen luchten buiten. In geval van vrijheidsbeneming is verblijf in de buitenlucht een grondrecht (RSJ 5 augustus 2003, 03/0859/JA). Voor jeugdigen die
in een justitiële jeugdbeschermingsinrichting verblijven is in artikel 53, vierde lid Beginselenwet justitiële inrichtingen dan ook opgenomen dat de directeur zorg draagt dat de jeugdige in de gelegenheid wordt gesteld dagelijks ten minste een uur in
de
buitenluchtlucht te verblijven. Alhoewel dit voor jeugdigen die gesloten zijn geplaatst niet in de wet is geregeld hoort dit ook voor hen te gelden. In het gedrag van klaagster lag geen reden om inbreuk te maken op dit grondrecht. Dit houdt in dat
klaagster gedurende de afzondering alle kleine momenten bij elkaar een uur naar buiten had gemogen. Nu dit niet is gebeurd zal het beroep ook op dit onderdeel gegrond worden verklaard.

Ten aanzien van de onderdelen d1 en d2 is komen vast te staan dat er niet op zorgvuldige wijze een gesprek met klaagster is aangegaan en daarbij pas een dag later over hetgeen gebeurd was is gesproken. Dit onderdeel zal daarom eveneens gegrond worden
verklaard.

Dat er inmiddels maatregelen zijn getroffen om de situatie te verbeteren is lovenswaardig maar doet aan al het vorenstaande niet af.

Klaagster zal de na te noemen tegemoetkoming worden toegekend.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van de onderdelen a tot en met d2 gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de klachtencommissie en verklaart de klachten dienaangaande alsnog gegrond.

Zij bepaalt dat klaagster een tegemoetkoming toekomt ter hoogte van € 25,= ten behoeve van een in overleg met de instelling nader te bepalen besteding.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J.C. Koens, voorzitter, mr. E. Lucas en mr. drs. L.C. Mulder, bijgestaan door mr. I. Lispet, secretaris, op 27 maart 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven