Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/3176/GA, 19 maart 2014, beroep
Uitspraakdatum:19-03-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/3176/GA

betreft: [klager] datum: 19 maart 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. T.N. Ritzer, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 26 augustus 2013 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Alphen aan den Rijn

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 20 januari 2014, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel, is [...], juridisch medewerker van de p.i. Alphen aan den Rijn, gehoord.
Klagers raadsman, mr. T.N. Ritzer, heeft bij brief van 17 januari 2014 laten weten dat zowel klager als hijzelf niet ter zitting van de beroepscommissie zal verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de duur van zeven dagen, met cameratoezicht, wegens het vermoeden dat klager (tijdens het bezoekmoment) contrabande heeft ingeslikt.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De bestreden beslissing van de directeur is disproportioneel. Niet is gebleken – ook niet na afloop van de ordemaatregel – dat klager daadwerkelijk
contrabande heeft ingeslikt. Derhalve kan niet worden gesteld dat het opleggen van de ordemaatregel noodzakelijk was voor de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting. De beslissing van de directeur is derhalve in strijd met artikel 24,
eerste lid, in samenhang bezien met artikel 23, eerste lid, van de Pbw. Voorts is niet gebleken dat de directeur advies heeft ingewonnen bij een gedragsdeskundige of inrichtingsarts alvorens hij heeft beslist om klager dag en nacht door middel van een
camera te laten observeren. De uitspraak van de beklagcommissie is in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel en is voorts onvoldoende gemotiveerd. Het beroep dient gegrond te worden verklaard.

Namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. In de beschikking staat dat de ordemaatregel is ingegaan op 7 augustus 2013. Dit is een kennelijke verschrijving van de directeur; de
ordemaatregel is ingegaan op 7 juli 2013. Het horen van een gedetineerde die de Nederlandse taal niet machtig is, geschiedt in de regel met bijstand van een tolk via de tolkentelefoon. Desgevraagd heeft de juridisch medewerker geantwoord dat zij ervan
uitgaat, hoewel dit niet in de beschikking staat, dat dit in klagers geval ook is gebeurd. In het rapport is beschreven dat klager handelingen verrichtte die deden vermoeden dat hij contrabande aan het inslikken was. De directeur had geen reden te
twijfelen aan de waarneming van de rapporteur en vond het niet nodig om de personeelsleden die de camerabeelden hebben gezien ook een rapport te laten opstellen. Hoewel niet in de beschikking staat dat de directeur voorafgaande aan zijn beslissing tot
toepassing van cameratoezicht een arts of gedragsdeskundige heeft geraadpleegd, gaat de juridisch medewerker ervan uit dat dit wel is gebeurd. De ordemaatregel is overigens op
10 juli 2013, nadat klager tweemaal schone ontlasting heeft gehad, beëindigd. De beslissing om klagers bezoekmoment te beëindigen is, nu er een sterk vermoeden bestond dat hij contrabande had ingeslikt, niet onredelijk.

3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt vast dat de begin- en einddatum van de ordemaatregel onjuist in de beschikking zijn weergegeven. Ter zitting heeft de juridisch medewerker te kennen gegeven dat sprake is geweest van een verschrijving en dat de ordemaatregel
is
ingegaan op 7 juli 2013 en niet, zoals in de beschikking staat, op 7 augustus 2013.

Verder staat in de beschikking van de ordemaatregel niet hoe laat die beschikking – op
8 juli 2013 – aan klager is uitgereikt. Derhalve is niet vast komen te staan dat de beschikking van de ordemaatregel onverwijld, als bedoeld in artikel 58, eerste lid, van de Pbw, aan klager is uitgereikt.

Tevens blijkt uit de beschikking niet of de directeur klager, die de Nederlandse taal niet of nauwelijks machtig is, heeft gehoord met bijstand van een (telefoon)tolk. Ter zitting heeft de juridisch medewerker hierover geen uitsluitsel kunnen geven.
Derhalve kan niet worden vastgesteld of klager voldoende is gehoord, als bedoeld in artikel 57, eerste lid, van de Pbw.

Voorts blijkt uit de beschikking niet dat de directeur, alvorens hij heeft beslist om klager onder cameratoezicht te plaatsen, hierover advies heeft ingewonnen bij een gedragsdeskundige dan wel de inrichtingsarts, zoals is voorgeschreven in artikel
24a,
tweede lid, van de Pbw. Ter zitting heeft de juridisch medewerker hierover geen uitsluitsel kunnen bieden. In beroep is gesteld noch gebleken dat sprake was van een situatie waarin het advies van een gedragsdeskundige dan wel inrichtingsarts niet kon
worden afgewacht.

De beroepscommissie is, in aanmerking genomen bovengenoemde aaneenschakeling van slordigheden, van oordeel dat onvoldoende vast is komen te staan dat bij de oplegging van de ordemaatregel door de directeur alle wettelijk voorschriften uit de Pbw – meer
in het bijzonder die uit artikel 57 en 58 van de Pbw – in acht zijn genomen. Voorts komt de beroepscommissie tot het oordeel dat onvoldoende vast is komen te staan dat de beslissing tot toepassing van cameratoezicht voldoet aan het in artikel 24a,
tweede lid, van de Pbw gestelde vereiste. Om deze redenen zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren.

De beroepscommissie acht, nu de rechtgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden, termen aanwezig voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming. Bij de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming is van belang
de vraag of de directeur in redelijkheid heeft kunnen komen tot de bestreden beslissing. De beroepscommissie is van oordeel dat de directeur, op basis van de in het rapport beschreven gedragingen, klager er in redelijkheid van heeft kunnen verdenken
dat
hij contrabande heeft ingeslikt. Derhalve acht de beroepscommissie, evenals de beklagcommissie, voldoende aannemelijk geworden dat het opleggen van de ordemaatregel noodzakelijk was in verband met de handhaving van de orde en veiligheid in de
inrichting
en ter bescherming van klagers gezondheid. Eveneens acht de beroepscommissie de noodzaak om cameratoezicht ten aanzien van klager toe te passen voldoende aannemelijk geworden. De directeur heeft derhalve in redelijkheid de bestreden beslissing kunnen
nemen. De enkele omstandigheid dat (achteraf) geen contrabande bij klager is aangetroffen maakt dit oordeel niet anders.
Nu het beklag op formele gronden gegrond is verklaard, terwijl naar het oordeel van de beroepcommissie voldoende noodzaak bestond voor het opleggen van de bestreden ordemaatregel en het toepassen van cameratoezicht, zal de beroepscommissie een lagere
tegemoetkoming toekennen dan in het geval de ordemaatregel en het cameratoezicht ten onrechte zouden zijn opgelegd en toegepast. De beroepscommissie zal, ervan uitgaande dat de ordemaatregel na drie dagen is beëindigd, aan klager een tegemoetkoming
toekennen van
€ 25,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming van € 25,= toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. F.G. Bauduin, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en prof. dr. W.J. Schudel, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 19 maart 2014

secretaris voorzitter

Naar boven