nummer: 02/439/GM
betreft: [klager] datum: 8 augustus 2002
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een op 20 februari 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan het huis van bewaring (h.v.b.) De Boschpoort te Breda,
alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 15 februari 2002 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.
Nadat de behandeling van de zaak op 18 april 2002 op verzoek van klager was aangehouden, is klager ter zitting van de beroepscommissie van 8 juli 2002, gehouden in De Leuvense Poort te ‘s-Hertogenbosch, gehoord.
De inrichtingsarts verbonden aan voornoemd h.v.b. is niet ter zitting verschenen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur d.d. 31 januari 2002, betreft het niet adequaat handelen van de inrichtingsarts terzake van klagers rugklachten.
2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft het volgende aangevoerd.
Sinds medio mei 2001 heeft klager rugklachten met uitstraling naar zijn heup, onderbeen en voet. In het begin waren deze klachten nog niet ernstig en was het voor klager goed mogelijk mee te doen aan alle activiteiten. Echter naverloop van tijd werden de klachten steeds ernstiger. De inrichtingsarts is begonnen met het voorschrijven van Diclofenac voor pijnstilling welke in eerste instantie wel werkten. Na enige tijd bleek dat klager steeds vakerDiclofenac moest gebruiken en werd de pijn zodanig dat de inrichtingsarts fysiotherapie voorschreef. De klachten namen steeds ernstigere vormen aan en Diclofenac hielp niet meer waarop de inrichtingsarts Ibuprofen voorschreef,welke medicatie na enkele dagen ook al niet meer werkte. Vervolgens kreeg klager valium en daarna Tramadol. Inmiddels is de situatie zo ernstig dat klager niet meer kan lopen, ‘s nachts ligt hij vaak wakker van de pijn. Deinrichtingsarts heeft klager begin januari 2002 willen laten opnemen in het penitentiair ziekenhuis. Echter na een week wachten voor opname kwam de arts langs om te vertellen dat hij voorlopig niet opgenomen kon worden in hetpenitentiair ziekenhuis. Hij zou er voor zorgen dat klager weer zo spoedig mogelijk fysiotherapie zou krijgen en er zou een afspraak gemaakt worden voor het maken van een scan. Op 5 februari 2002 is klager bij de neuroloog geweesten op 18 februari 2002 is er een CT-scan gemaakt.
Doordat alles zo lang geduurd heeft heeft klager een klapvoet opgelopen.
De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen.
Lage rugklachten zijn (ook binnen de detentiepopulatie) een zeer frequente klacht, die zeer vaak een spontaan gunstig verkoop kent, ongeacht eventuele therapie. Het ongebreideld uitvoeren van CT - NMR-scans en EMG is nochfinancieel-economisch, noch organisatorisch, maar ook medisch niet te verantwoorden. Helaas kan men dan vaak niet anders doen dan de evolutie volgen en bij verwikkelingen of persisterende klachten -die niet op conservatievemaatregelen reageren-, een doorverwijzing plannen. Het nut van antiflogitica en fysiotherapie is dan ook zeer dubieus. Zelfs een klapvoet is tegenwoordig geen absolute indicatie voor chirurgie.
Klager is dan ook op voldoende wijze gevolgd voor zijn rugproblematiek, en hij krijgt in ieder geval alle kansen om het probleem op de tweede lijn te laten exploreren.
Dat het allemaal niet verloopt zoals hij wenst, is te betreuren, maar kan niet worden aangemerkt als een medische tekortkoming.
De suggestie dat met vroeger ingrijpen men het beloop van dergelijke rugproblematiek kan beïnvloeden, is -alhoewel vanuit zijn optiek begrijpelijk- helaas niet waar.
De CT-scan die klager heeft gehad op 18 februari 2002 gaf bevestiging voor een hernia. Na enig aandringen kan hij nu medio maart gezien worden op het neurochirurgisch spreekuur van het Amphiaziekenhuis in Breda. Intussen wordt defysiotherapie voortgezet.
3. De beoordeling
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is de beroepscommissie gebleken dat de inrichtingsarts -ofschoon hij zich inmiddels voortvarend voor klager heeft ingezet, hetgeen klager ook erkent- aanvankelijk niet adequaat op deklachten heeft gereageerd.
Hiertoe is redengevend dat hoewel klager aangaf pijn te hebben en steeds meer pijn te krijgen, niet is gebleken dat de inrichtingsarts klager destijds deugdelijk heeft onderzocht. Desondanks ging de inrichtingsarts er wel toe overklager telkens zwaardere medicatie voor te schrijven. Het had veeleer in de rede gelegen dat de inrichtingsarts, na gedegen onderzoek, was overgegaan tot enige vorm van therapie al dan niet in combinatie met medicatie waardoor depijn en het ongemak voor klager mogelijk had kunnen worden voorkomen althans minder ernstig had kunnen worden.
De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts derhalve moet worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroepzal derhalve gegrond worden verklaard.
Aan klager zal een tegemoetkoming vanwege het door hem ondervonden ongemak worden toegekend van € 100,--.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van het h.v.b. De Boschpoort toekomende tegemoetkoming op € 100,--.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, F.M.M. van Exter en drs. S.H. Hartman-Faber, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 8 augustus 2002
secretaris voorzitter