nummer: 02/840/GM
betreft: [klager] datum: 8 augustus 2002
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een op 23 april 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan het huis van bewaring (h.v.b.) De Boschpoort te Breda,
alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 15 april 2002 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.
Ter zitting van de beroepscommissie van 8 juli 2002, gehouden in De Leuvense Poort te ‘s-Hertogenbosch, is klager gehoord.
De inrichtingsarts verbonden aan voornoemd h.v.b. is niet ter zitting verschenen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur d.d. 5 maart 2002, betreft de weigering van de inrichtingsarts klager te verwijzen naar een collega arts die klager kan bijstaan in zijn verzoek omhulp bij zelfdoding.
2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft het volgende aangevoerd.
Hij lijdt psychisch enorm als gevolg van het door hem gepleegde delict en de uitzichtloze situatie waarin hij daardoor is komen te verkeren. Hij wil dat de inrichtingsarts zijn medewerking verleent door een andere arts in teschakelen die hem bij zijn wens om hulp bij zelfdoding kan bijstaan. De inrichtingsarts weigert dit.
De inrichtingsarts heeft zijn standpunt, zoals telefonisch ingenomen tegenover de medisch adviseur, niet nader toegelicht. Dit standpunt luidt als volgt.
Klager lijdt weliswaar onder de uitzichtloosheid van zijn situatie, doch er is geen sprake van lijdensdruk. Hij wordt begeleid door de inrichtingspsycholoog.
3. De beoordeling
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting acht de beroepscommissie aannemelijk dat bij klager sprake is van ernstig te nemen psychisch lijden. Onder die omstandigheden had het op de weg van de inrichtingsarts gelegen klager opzijn verzoek om hulp bij zelfdoding te verwijzen naar een psychiater, die de aard en de ernst van het psychisch lijden kan beoordelen.
Nu de inrichtingsarts hiertoe niet bereid is gebleken heeft hij gehandeld in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard.
Nu de gevolgen van de weigering van de inrichtingsarts ongedaan te maken zijn, doordat klager alsnog naar een psychiater verwezen kan worden, acht de beroepscommissie geen termen aanwezig voor toekenning van een tegemoetkoming.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager geen tegemoetkoming toekomt.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, F.M.M. van Exter en drs. S.H. Hartman-Faber, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 8 augustus 2002
secretaris voorzitter