Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/3529/GA, 13 maart 2014, beroep
Uitspraakdatum:13-03-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/3529/GA

betreft: [klager] datum: 13 maart 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. E.R. Weening, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 21 oktober 2013 van de beklagcommissie bij de locatie Hoogvliet

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 20 januari 2014, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klagers raadsman, mr. E.R. Weening, en de plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de locatie Hoogvliet,
[...].
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel, omdat klager een p.i.w.-er (ten minste twee keer) heeft geslagen. De disciplinaire straf is extern ten uitvoer gelegd in de locatie De Schie te Rotterdam.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Vast staat dat klagers bezoekers ten onrechte zijn weggestuurd, terwijl klager al klaar zat in de bezoekzaal. Klager heeft van p.i.w.-er T.
toestemming
gekregen om op de afdeling te bellen naar zijn bezoekers. Klager heeft de bezoekzaal verlaten met het idee dat hij mocht bellen. Eenmaal op de afdeling is klager inderdaad gaan bellen. Tot op dat moment verkeerde hij in de veronderstelling dat hij
mocht
bellen. Echter, op het moment dat klager de hoorn oppakte werd hij van achteren aangevallen door een p.i.w.-er. Ook werd de hoorn uit zijn handen getrokken. Klager volhardt in zijn stelling dat hij niet heeft gevochten, maar dat hij samen met de
p.i.w.-er voorover is gevallen als gevolg van het voor klager onverwachtse (en ook onbegrijpelijke) ingrijpen van de p.i.w.-er. Mogelijk heeft de p.i.w.-er als gevolg van die val letsel opgelopen. Pas achteraf is, op verzoek van de beklagcommissie,
door
p.i.w.-er T. een verslag opgemaakt waarin staat wat is voorgevallen in de bezoekzaal. Dit verslag kan, gelet op de vorm en inhoud, niet worden aangemerkt als een rapport in de zin van artikel 50, eerste lid, van de Pbw.
Het incident, naar aanleiding waarvan klager de bestreden straf is opgelegd, is thans onderwerp van een strafrechtelijk onderzoek. De raadsman verzoekt de beroepscommissie de behandeling van het beroep aan te houden in afwachting van de uitkomst van
het
strafrechtelijk onderzoek. Desgevraagd heeft de raadsman geantwoord dat het strafrechtelijk onderzoek thans stil ligt, dat er nog geen getuigen zijn gehoord en dat justitie moeite heeft om de getuigen op te sporen.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klagers bezoekers zijn ten onrechte weggestuurd. P.i.w.-er T, die aanwezig was in de bezoekzaal, heeft klager in eerste instantie toestemming
gegeven op de afdeling te bellen. Echter, klagers gedrag was zodanig fel en agressief dat p.i.w.-er T. de toestemming om te bellen weer heeft ingetrokken. Waarschijnlijk heeft klager dit niet meer willen horen, maar de directeur sluit niet uit dat er
sprake was van miscommunicatie. T. heeft hetgeen is voorgevallen in de bezoekzaal later beschreven in een verslag. Klager is door twee andere p.i.w.-ers naar de afdeling begeleid om ingesloten te worden. Eenmaal op de afdeling maakte klager aanstalten
om te bellen. De p.i.w.-ers hebben klager meermalen meegedeeld dat hij niet mocht bellen. Uit het verslag blijkt dat klager een agressieve houding aannam en dat hij vervolgens p.i.w.-er E. in zijn gezicht en zij heeft geslagen. De p.i.w.-er heeft als
gevolg hiervan zijn neus gebroken. Hij is vanwege dit incident lange tijd niet in staat geweest te werken. De straf is opgelegd vanwege de mishandeling. De omstandigheid dat klagers bezoekers ten onrechte zijn weggestuurd en er mogelijk sprake is
geweest van een miscommunicatie, maakt klagers gedrag niet minder ernstig. Het rapport is niet opgemaakt door de p.i.w.-er die is geslagen, maar door een andere p.i.w.-er die het voorval heeft waargenomen. De inrichting heeft aangifte gedaan van de
mishandeling.

3. De beoordeling
Klagers raadsman heeft de beroepscommissie verzocht de behandeling van het beroep aan te houden in afwachting van de resultaten van het strafrechtelijk onderzoek naar het incident waarvoor klager disciplinair is gestraft. Inmiddels zijn ruim negen
maanden verstreken sinds het moment dat de directeur aangifte heeft gedaan van het incident. De beroepscommissie acht het, mede gelet op hetgeen de raadsman ter zitting hieromtrent heeft meegedeeld, niet te verwachten dat de politie en/of het Openbaar
Ministerie het strafrechtelijk onderzoek met voortvarendheid zal voortzetten en binnen afzienbare tijd zal afronden. Derhalve valt niet in redelijkheid te voorzien dat aan de voorwaarde voor het aanhoudingsverzoek van de raadsman zal worden voldaan.
Daarbij komt dat de beroepscommissie zich op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting voldoende ingelicht acht om op het beroep te beslissen. Het verzoek wordt derhalve afgewezen.

De beroepscommissie stelt voorop dat zij het niet onbegrijpelijk acht dat klager zijn ongenoegen heeft geuit over het feit dat zijn bezoekers ten onrechte zijn weggestuurd. Voorts valt niet uit te sluiten dat het klager niet duidelijk is geworden dat
de
hem gegeven toestemming om op de afdeling te mogen bellen weer was ingetrokken. Het vorenstaande laat naar het oordeel van de beroepscommissie evenwel onverlet dat de directeur in redelijkheid heeft kunnen beslissen de bestreden disciplinaire straf aan
klager op te leggen. Immers, de beroepscommissie ziet evenals de beklagcommissie geen reden te twijfelen aan de inhoud van het rapport dat is opgemaakt door de p.i.w.-er die het voorval op de afdeling heeft waargenomen en acht derhalve voldoende
aannemelijk geworden dat klager een personeelslid (meermalen) heeft geslagen. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie dan ook niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal
ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal onder aanvulling van gronden worden bevestigd.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. F.G. Bauduin, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en prof. dr. W.J. Schudel, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 13 maart 2014

secretaris voorzitter

Naar boven