Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/3382/GA t/m 13/3384/GA, 13/3392/GA, 13/3393/GA, 18 maart 2014, beroep
Uitspraakdatum:18-03-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/3382/GA, 13/3383/GA, 13/3384/GA, 13/3392/GA en 13/3393/GA

betreft: [klager] datum: 18 maart 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van de bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften van

[...], verder te noemen klager, ingediend door zijn raadsman mr. G.V. van der Bom,

en van

de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Alphen aan den Rijn

gericht tegen de uitspraken van 9 september 2013 van de beklagcommissie bij de p.i. Alphen aan den Rijn

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak zijn gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 20 januari 2014, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klagers raadsman, mr. G.V. van der Bom, en [...], juridisch medewerker van de p.i. Alphen aan den Rijn. Hoewel
klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.
Ter zitting heeft klagers raadsman verzocht om de behandeling van het beroep aan te houden, omdat enkele aanvullende stukken die de directeur in de beklagprocedure heeft ingebracht niet zijn doorgestuurd naar klager en zijn raadsman en klagers raadsman
niet voorafgaande aan de zitting van de beroepscommissie heeft kunnen overleggen met klager.
Na overleg heeft de voorzitter van de beroepscommissie meegedeeld dat het aanhoudingsverzoek wordt afgewezen, omdat de beroepscommissie zich op basis van de stukken voldoende ingelicht acht om op het beroep te beslissen. Klager en de juridisch
medewerker zijn in de gelegenheid gesteld, binnen een termijn van twee weken, het beroep nader schriftelijk toe te lichten.
De juridisch medewerker heeft op 27 januari 2014 een nadere schriftelijke toelichting gegeven. Klagers raadsman heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. het feit dat klager drie dagen te laat in vrijheid is gesteld (kenmerk in beroep 13/3382/GA en 13/3384/GA; kenmerk in beklag AR 2013/451);
b. het feit dat de directeur klager onvoldoende in de gelegenheid heeft gesteld om, ter voorbereiding op zijn strafzaak, de opgenomen OVC-gesprekken (opname vertrouwelijke communicatie) te beluisteren (kenmerk in beroep 13/3383/GA; kenmerk in
beklag AR 2013/337);
c. het feit dat klagers penitentiair dossier, dat op verzoek aan hem is verstrekt, niet compleet was en dat er, zonder zijn toestemming, een bedrag van € 12,69 voor gemaakte kopieën van het penitentiair dossier van klagers rekening is afgeschreven
(kenmerk in beroep 13/3392/GA; kenmerk in beklag AR 2013/443);
d. het feit dat ten onrechte ongeveer € 60,= van klagers rekening-courant is afgeschreven (kenmerk in beroep 13/3393/GA; kenmerk in beklag AR 2013/453).

De beklagcommissie heeft het beklag als vermeld onder a gegrond verklaard en heeft klager een tegemoetkoming toegekend van € 150,= op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
De beklagcommissie heeft het beklag als vermeld onder b, c en d ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraken weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder a: De rechtbank te Den Haag heeft op
1 augustus 2013 besloten dat klagers voorlopige hechtenis met ingang van 2 augustus 2013 wordt geschorst. Klager had aldus op 2 augustus 2013 in vrijheid gesteld moeten worden, maar dit is pas op 5 augustus 2013 gebeurd. De directeur heeft aangevoerd
dat klager tot
5 augustus 2013 is vastgehouden, omdat klager nog een ‘Lex Mulder-zaak’ van drie dagen had openstaan. Ter zitting van de beklagcommissie heeft klager naast de beschikking van de rechtbank een bewijs van ontslag, ondertekend door de directeur,
overgelegd
waarop staat dat hij op 2 augustus 2013 in vrijheid zal worden gesteld. Ook heeft klager overgelegd een document, eveneens ondertekend door de directeur, waarop staat dat de openstaande ‘Lex Mulder-zaak’ volledig is betaald. Ondanks deze veelvoud aan
bewijzen is klager eerst op
5 augustus 2013 in vrijheid gesteld. Overigens is het volgens klager juist dat er nog een ‘Lex Mulder-zaak’ openstond. Op 1 augustus 2013 beschikte klager over voldoende saldo om de openstaande ‘Lex Mulder-zaak’ te voldoen. Dit is ook gebeurd, hetgeen
kan blijken uit de afschriften van klagers rekening. De directeur heeft op 19 september 2013 nadere aanvullende informatie verstrekt aan de beklagcommissie. De beklagcommissie heeft klager en zijn raadsman evenwel op geen enkele wijze in kennis gesteld
van deze nieuwe informatie. Daarbij komt ook dat de beklagcommissie haar eigen tussenbeslissing niet is nagekomen, nu niet is gebleken dat zij de afschriften van klagers rekening heeft bestudeerd. De beklagcommissie heeft het beklag uiteindelijk
gegrond
verklaard, maar op onjuiste gronden. De beklagcommissie is er namelijk volledig aan voorbij gegaan dat klager ten onrechte drie dagen in detentie heeft verbleven. Voorts is het beroep gericht tegen de hoogte van de toegekende tegemoetkoming. Klager wil
een tegemoetkoming van € 80,= voor elke dag die hij ten onrechte in detentie heeft doorgebracht.
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder b: Op 1 februari 2013 heeft de rechtbank bepaald dat klager kennis mag nemen van de vele, honderden, uren aan OVC-gesprekken die deel uitmaken van zijn strafzaak. Teneinde deze gesprekken te kunnen
beluisteren zou de inrichting een laptop aan klager verstrekken. In eerste instantie werd hem telkens een laptop geweigerd, maar uiteindelijk is er wel een laptop aan klager ter beschikking gesteld. Echter, deze laptop bleek niet de juiste software te
bevatten waardoor klager de OVC-gesprekken niet kon beluisteren. In plaats daarvan werd klager in de gelegenheid gesteld deze gesprekken op een computer bij het onderwijs te beluisteren, gedurende 45 minuten per week. Hoewel deze mogelijkheden later
wel
iets zijn uitgebreid, heeft klager ruim onvoldoende gelegenheid gekregen zich gedegen op zijn strafzaak voor te bereiden. Klager verwijt de directeur dat hij zich totaal niet heeft ingespannen om een goed werkende laptop ter beschikking te stellen. De
directeur is zijn inspanningsverplichting, die hij op een gegeven moment ook heeft willen afschuiven op klagers advocaat, onvoldoende nagekomen. Klager kan zich niet verenigen met de beslissing van de beklagcommissie dat de directeur wel aan zijn
inspanningsverplichting heeft voldaan door klager op een gegeven moment vier uur per week in de gelegenheid te stellen op het onderwijs de OVC-gesprekken te beluisteren.
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder c: Eerder in detentie, toen klager nog in de locatie De Schie verbleef, heeft hij zijn penitentiair dossier ook al eens opgevraagd en toen besloeg dit 141 pagina’s. Toen hij dit dossier maanden later in de
p.i. Alphen aan den Rijn nogmaals opvroeg, kreeg hij opnieuw een dossier verstrekt bestaande uit 141 pagina’s. Nu het zeer onwaarschijnlijk is dat er gedurende klagers verblijf van een flink aantal maanden in de p.i. Alphen aan den Rijn geen stukken
aan
zijn dossier zouden zijn toegevoegd, is het aannemelijk dat er stukken ontbreken. Klager acht de overweging van de beklagcommissie dat hij onvoldoende concreet heeft aangegeven welke stukken er precies ontbreken onbegrijpelijk, nu klager niet kan weten
welke stukken er ontbreken. Wat klager wel weet is dat het laatst verstrekte dossier geen stukken uit de p.i. Alphen aan den Rijn bevat.
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder d: Klager betwist dat hij voor een bedrag van rond de € 60,= boodschappen heeft besteld en ontvangen. Wat wel correct is, is dat klager vlak voor zijn vertrek een aantal kleine boodschappen voor een bedrag
van € 12,85 heeft ontvangen. Uit de uitspraak van de beklagcommissie blijkt dat de directeur een leveringsbon heeft overgelegd, maar deze bon is bij klager onbekend. Uit de uitspraak blijkt voorts dat een overzicht van klagers rekening-courant is
overgelegd. Klager betwist dat dit is gebeurd, althans klager en zijn raadsman hebben hier nimmer kennis van kunnen nemen. Als deze bescheiden wel zijn overgelegd, hadden klager en zijn raadsman in de gelegenheid gesteld moeten worden hierop
inhoudelijk
te reageren. Dit is nimmer gebeurd.

Namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder a: De voorlopige hechtenis van klager is met ingang van 2 augustus 2013 geschorst. Deze schorsing geldt voor een specifiek parketnummer. Beleid is dat zaken die inmiddels ook ten uitvoer zijn gelegd en
invloed hebben op de einddatum vervolgens gaan lopen. In klagers geval betrof dit een ‘Lex Mulder-zaak’ van drie dagen. Dit is alleen anders, indien het Openbaar Ministerie (OM) nadrukkelijk verzoekt om een gedetineerde ook echt in vrijheid te stellen.
Dit gebeurt evenwel alleen indien er sprake is van een bijzondere omstandigheid; het gaat dan vaak om een tijdelijk schorsing. Bij klager was dat niet het geval. Klager was ervan op de hoogte dat nog een ‘Lex Mulder-zaak’ openstond en heeft te kennen
gegeven onmiddellijk te gaan betalen. Naar aanleiding van deze mededeling heeft de inrichting de ontslagbewijzen in orde gemaakt, zodat klager zo spoedig mogelijk na betaling de inrichting kon verlaten. De inrichting heeft contact opgenomen met het
CJIB
om na te gaan of klager had betaald. Dit bleek niet het geval te zijn. Derhalve moest klager nog drie dagen langer in detentie verblijven. Dit is ook aan klager meegedeeld. Op 5 augustus 2013 is klager in vrijheid gesteld en toen zijn hem per abuis de
ontslagbewijzen, waarin stond dat hij had betaald, meegegeven. Klager heeft van deze fout gebruik gemaakt en besloten beklag in te dienen. De directeur kan begrijpen dat de beklagcommissie is gekomen tot een formele gegrondverklaring, echter klager is
niet onrechtmatig vastgehouden in de inrichting. Klager heeft geen schade geleden en derhalve acht de directeur de door de beklagcommissie toegekende tegemoetkoming te hoog.
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder b: In de inrichting was één geprepareerde laptop beschikbaar. Klager moest deze laptop delen met een medegedetineerde. De directeur is van mening dat klager voldoende gelegenheid heeft gehad om op de laptop
te werken, daar klager deze laptop ook heeft gebruikt voor het afspelen van films. Het bleek niet mogelijk te zijn om de OVC-gesprekken te beluisteren op deze laptop. De juridisch medewerker heeft klagers advocaat geadviseerd contact op te nemen met
het
OM om te vragen of de OVC-gesprekken in een ander format konden worden aangeleverd, maar er is niets meer van de advocaat vernomen. De OVC-gesprekken konden wel op een computer in het onderwijslokaal worden beluisterd. Omdat er niet telkens toezicht
aanwezig was in het onderwijslokaal, kon klager alleen gebruik maken van de computer tijdens de onderwijsuren. Afgesproken is dat klager vier uur per week van de computer gebruik kon maken. Achteraf is gebleken dat klager in totaal slechts één of twee
keer gebruik heeft gemaakt van deze mogelijkheid. De directeur heeft voldoende aan zijn inspanningsverplichting voldaan.
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder c: Het bureau selectie- en detentiebegeleiding (b.s.d.) heeft verklaard een kopie van het volledige penitentiair dossier aan klager gegeven te hebben. Er is nog navraag gedaan bij het b.s.d. en daaruit bleek
dat er inderdaad niet veel stukken waren met betrekking tot klagers verblijf in de p.i. Alphen aan den Rijn. Er zijn geen stukken achtergehouden. Er is sprake van een aanname van klager. Hij heeft niet geconcretiseerd welke stukken er zouden missen.
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder d: Uit de stukken die de directeur op 19 september 2013 heeft toegezonden aan de beklagcommissie, en waarvan de raadsman ter zitting heeft verklaard dat hij die inmiddels ook heeft ontvangen, blijkt dat er
een bedrag van ongeveer € 60,= van klagers rekening is afgeschreven. De winkelier heeft een pakbon overgelegd, waaruit blijkt dat klager voor ongeveer € 60,= boodschappen heeft besteld. De winkelier heeft voorts meegedeeld dat de lijst met bestelde
boodschappen in werkelijkheid groter was, maar dat klager niet voldoende saldo had voor alle bestelde boodschappen. Klager heeft de boodschappen gekregen die op de pakbon staan vermeld.

3. De beoordeling
Klagers raadsman beklaagt zich over de procedure bij de beklagcommissie. De beroepscommissie gaat hieraan voorbij nu zij het beklag in beroep opnieuw ten gronde beoordeelt.

Ten aanzien van de door klager en de directeur ingestelde beroepen inzake het beklag als vermeld onder a overweegt de beroepscommissie het volgende. De beroepscommissie stelt voorop dat tegen een gegrondverklaring van een beklag door de beklagcommissie
geen beroep voor de gedetineerde openstaat. De beroepscommissie zal klager derhalve niet-ontvankelijk verklaren in zijn beroep voor zover dat is gericht tegen de gegrondverklaring van het beklag als vermeld onder a. Klager is wel ontvankelijk in zijn
beroep voor zover dat betrekking heeft op de hoogte van de door de beklagcommissie toegekende tegemoetkoming.
Nu de directeur ook beroep heeft ingesteld tegen de beslissing van de beklagcommissie zal de beroepscommissie het beklag alsnog inhoudelijk beoordelen.

Ter beoordeling staat de vraag of klager ten onrechte van 2 augustus 2013 tot 5 augustus 2013 in detentie heeft verbleven. Niet in geschil is dat klager een bedrag moest betalen in verband met een ‘Lex Mulder-zaak’. Klager heeft zich op het standpunt
gesteld dat hij op 1 of 2 augustus 2013 het nog openstaande bedrag heeft voldaan. De directeur bestrijdt dit standpunt van klager en heeft aangevoerd dat uit navraag bij het CJIB is gebleken dat klager het nog openstaande bedrag niet had betaald. Uit
het door de directeur overgelegde overzicht van klagers rekening-courant (van de periode van 1 juli 2013 tot en met 10 september 2013), dat onderdeel uitmaakt van het dossier in beroep, blijkt niet dat klager (omstreeks de door hem gestelde datum) een
bedrag heeft betaald aan het CJIB. Nu door of namens klager geen andere stukken zijn overgelegd, waaruit blijkt dat klager een betaling, in verband met de nog openstaande ‘Lex Mulder-zaak’, heeft gedaan aan het CJIB, acht de beroepscommissie voldoende
aannemelijk geworden dat er op 2 augustus 2013 nog een ‘Lex Mulder-zaak’ van drie dagen openstond. Gelet op het vorenstaande is niet gebleken dat klager ten onrechte van
2 augustus 2013 tot 5 augustus 2013 in detentie heeft verbleven.

Klager heeft in beklag overgelegd een ‘Bewijs van ontslag’ alsmede een ‘Bewijs van Ontslag Lex Mulder’, waaruit blijkt dat hij op 2 augustus 2013 in vrijheid zou worden gesteld. De directeur heeft erkend dat de inhoud van deze ontslagbewijzen berust op
een misslag. Met de beklagcommissie is de beroepscommissie van oordeel dat een gedetineerde erop moet kunnen vertrouwen dat de inhoud van een aan hem uitgereikt ontslagbewijs juist is. Wat hiervan ook zij, de beroepscommissie maakt uit de nadere
toelichting van de juridisch medewerker – die niet door klager is bestreden – op dat deze ontslagbewijzen eerst op 5 augustus 2013, bij zijn invrijheidstelling, aan klager zijn uitgereikt. Klager kan aldus niet op basis van deze, kennelijk incorrecte,
ontslagbewijzen sedert 2 augustus 2013 in de veronderstelling hebben verkeerd dat hij met ingang van 2 augustus 2013 in vrijheid zou worden gesteld. Nu klager eerst na zijn invrijheidstelling op de hoogte is gekomen van deze incorrecte ontslagbewijzen
van de inrichting is de beroepscommissie van oordeel dat klager hiervan geen ongemak heeft ondervonden.

Gelet op het vorenstaande zal de beroepscommissie het beroep van de directeur gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog ongegrond verklaren. Aan klager komt dan ook geen tegemoetkoming toe. De
beroepscommissie zal het beroep van klager, voor zover dit is gericht tegen de hoogte van de door de beklagcommissie toegekende tegemoetkoming, dan ook ongegrond verklaren.

Ten aanzien van het door klager ingestelde beroep inzake het beklag als vermeld onder b overweegt de beroepscommissie het volgende. Met de beklagcommissie is de beroepscommissie van oordeel dat op de directeur de inspanningsverplichting rust om, in
daarvoor in aanmerking komende gevallen, een gedetineerde in staat te stellen zich op de behandeling van zijn strafzaak voor te bereiden met behulp van daartoe geëigende middelen; dit kan zijn een laptop. Daartegenover staat naar het oordeel van de
beroepscommissie dat van een gedetineerde kan worden verwacht dat hij van de hem geboden mogelijkheden om zich voor te bereiden op zijn strafzaak ook daadwerkelijk gebruik maakt.
Vast staat dat op de aan klager ter beschikking gestelde laptop de OVC-gesprekken die onderdeel uitmaken van klagers strafzaak – de raadsman heeft aangevoerd dat deze gesprekken bij elkaar een lengte hebben van vele honderden uren en de directeur heeft
dit niet betwist – niet konden worden afgespeeld. Eveneens staat vast dat de directeur klager in de gelegenheid heeft gesteld om gedurende vier uur per week gebruik te maken van een computer in het onderwijslokaal, waarop de OVC-gesprekken wel konden
worden afgespeeld. De directeur heeft voorts aangevoerd, en dit is door of namens klager in het geheel niet betwist, dat klager slechts enkele keren gebruik heeft gemaakt van de hem geboden mogelijkheid om op een computer in het onderwijslokaal de
OVC-gesprekken te beluisteren.

Hoewel het op de weg van de directeur had gelegen om aan klager een laptop ter beschikking te stellen, waarop de OVC-gesprekken konden worden afgespeeld, is de beroepscommissie van oordeel dat klagers klacht dat hij onvoldoende in de gelegenheid is
gesteld om de OVC-gesprekken te beluisteren geen stand kan houden, nu klager slechts enkele keren gebruik heeft gemaakt van de hem wel geboden mogelijkheden om de OVC-gesprekken te beluisteren. Bij dit oordeel heeft de beroepscommissie nog in
aanmerking
genomen de opmerking van de directeur (in de brief van 26 juli 2013) dat indien was gebleken dat de aan klager aangeboden mogelijkheden ontoereikend zouden zijn geweest, bezien had kunnen worden of de mogelijkheden uitgebreid hadden kunnen worden. De
beroepscommissie zal het beroep van klager ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden bevestigen.

Ten aanzien van het door klager ingestelde beroep inzake het beklag als vermeld onder c overweegt de beroepscommissie het volgende. De enkele stelling van klager dat aannemelijk is dat er stukken in zijn penitentiair dossier ontbreken omdat zijn
dossier
in de locatie De Schie 141 pagina’s besloeg en enkele maanden later in de p.i. Alphen aan den Rijn nog steeds, kan alleen al niet tot een ander oordeel leiden dan dat van de beklagcommissie, nu klager niet nader heeft onderbouwd welke stukken uit de
p.i. Alphen aan den Rijn – zoals beschikkingen van hem opgelegde disciplinaire straffen – zouden ontbreken.
Overigens overweegt de beroepscommissie dat de beslissing van de directeur om een bedrag van € 12,69, voor gemaakte kopieën van het penitentiair dossier, van klagers rekening af te schrijven niet als onredelijk en onbillijk kan worden aangemerkt. Het
beroep van klager zal derhalve ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal met aanvulling van de gronden worden bevestigd.

Ten aanzien van het door klager ingestelde beroep inzake het beklag als vermeld onder d overweegt de beroepscommissie het volgende. Uit de door de directeur overgelegde pakbon, die deel uitmaakt van het dossier in beroep, blijkt dat klager op 24 juli
2013 boodschappen ter waarde van € 60,79 heeft besteld bij de inrichtingswinkel. Uit het door de directeur overgelegde overzicht van klagers rekening-courant (van de periode van 1 juli 2013 tot en met 10 september 2013) blijkt dat op 26 juli 2013 een
bedrag van € 60,79 is afgeschreven van klagers rekening. Gelet op het vorenstaande is het de beroepscommissie niet gebleken dat er ten onrechte een bedrag van ongeveer € 60,= van klagers rekening is afgeschreven. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan
derhalve niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep van klager zal ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal met aanvulling van de gronden worden bevestigd.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep inzake het beklag als vermeld onder a, voor zover dat beroep is gericht tegen de gegrondverklaring van het beklag. De beroepscommissie verklaart het beroep van de directeur inzake
het
beklag als vermeld onder a gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond. De beroepscommissie verklaart het beroep van klager inzake het beklag als vermeld onder a, voor zover dat is gericht tegen de
hoogte van de toegekende tegemoetkoming, ongegrond.
De beroepscommissie verklaart het beroep van klager inzake de klachten als vermeld onder b, c en d ongegrond en bevestigt de uitspraken van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. F.G. Bauduin, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en prof. dr. W.J. Schudel, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 18 maart 2014

secretaris voorzitter

Naar boven