nummer: 13/2977/GA
betreft: [klager] datum: 14 maart 2014
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. H. Uzumcu, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 26 augustus 2013 van de beklagcommissie bij het detentiecentrum Rotterdam, voor zover daartegen beroep is ingesteld
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 20 januari 2014, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klagers raadsman mr. F. Uzumcu, [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van het detentiecentrum, en [...],
afdelingshoofd.
Klager, die zich inmiddels niet meer in Nederland zal bevinden, is niet ter zitting verschenen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. het feit dat klager van 9 februari 2013 tot en met 13 maart 2013 in een afzonderingscel, met cameratoezicht, heeft verbleven (DC-2013-087);
b. de plaatsing van klager in een afzonderingscel voor de duur van 2,5 uur, op 15 april 2013 (DC-2013-102 en DC-2013-114);
c. het niet mogen bellen met zijn raadsman, op 15 april 2013 (DC-2013-103 en DC-2013-114);
d. het gebruik van disproportioneel geweld door het personeel jegens klager, op 15 april 2013, en het feit dat geen toestemming is verleend om met de mobiele telefoon van klagers raadsman foto’s te nemen van klagers verwondingen (DC-2013-104 en
DC-2013-114);
e. de plaatsing van klager in een afzonderingscel, op 16 mei 2013 (DC-2013-130 en DC-2013-128);
f. het niet mogen bellen met zijn raadsman, op 16 mei 2013 (DC-2013-131 en DC-2013-128);
g. het gebruik van disproportioneel geweld door het personeel jegens klager, op 16 mei 2013 (DC-2013-132 en DC-2013-128);
h. het feit dat klager niet in de gelegenheid is gesteld aangifte te doen bij de Koninklijke Marechaussee (DC-2013-133 en DC-2013-128).
De beklagcommissie heeft het beklag als hierboven vermeld onder a, c, d, e, f, g en h ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
De beklagcommissie heeft het beklag als hierboven vermeld onder b formeel gegrond, maar materieel ongegrond verklaard, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven, en heeft aan klager geen tegemoetkoming toegekend.
2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder a en e: Een gedetineerde mag alleen in een afzonderingscel worden geplaatst om een tijdelijke noodsituatie te overbruggen, bijvoorbeeld indien ernstig nadelige gevolgen voor de gezondheid van de gedetineerde
kunnen optreden. In een dergelijk geval dient van te voren toestemming te worden verleend door de arts of hoofdverpleegkundige. Dit is in klagers geval niet gebeurd. Ook is de ordemaatregel niet gemeld bij de Inspectie Gezondheidszorg. Dit, terwijl de
ordemaatregel dertig dagen heeft geduurd. Ter zitting heeft de raadsman desgevraagd geantwoord dat de klacht als vermeld onder a op 22 maart 2013 is ingediend.
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder b: De beklagcommissie heeft geen gevolgen verbonden aan de gegrondverklaring van het beklag. Zij heeft geen tegemoetkoming toegekend en ook niet toegelicht waarom hiertoe niet is besloten.
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder c en f: De beklagcommissie heeft ten onrechte beslist dat de directeur klager voldoende gelegenheid heeft geboden zijn advocaat te bellen. Elke gedetineerde heeft te allen tijde recht en belang telefonisch
contact met zijn advocaat op te nemen. Indien een gedetineerde kenbaar maakt dat hij zijn advocaat wil bellen dan dient hem deze mogelijkheid direct te worden geboden.
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder d: Ondanks meerdere verzoeken heeft de inrichting geen foto’s willen nemen van klagers verwondingen. Ook heeft de directeur klagers raadsman geen toestemming verleend voor het nemen van foto’s met zijn
mobiele telefoon. Volgens de inrichting mag alleen de Koninklijke Marechaussee foto’s nemen, maar dan moet wel eerst aangifte worden gedaan. Op deze wijze wordt klager gedwongen aangifte te doen, terwijl hij dit misschien niet wil. Niet is in te zien
waarom is geweigerd foto’s te nemen. De raadsman heeft tijdens zijn bezoek aan klager gezien dat klager verwondingen had aan zijn schouder. Nu er geen foto’s van klagers verwondingen zijn gemaakt, kan klager niet bewijzen dat er jegens hem
disproportioneel geweld is toegepast. Dit bewijsgebrek dient voor rekening en risico van de inrichting te komen.
Klager is van oordeel dat de uitspraak van de beklagcommissie in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Hij verzoekt het beroep gegrond te verklaren, de uitspraak te vernietigen en hem een tegemoetkoming toe te kennen van €
5000,=.
Door en namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder a: Op 9 februari 2013 heeft klager een suïcidepoging ondernomen. Naar aanleiding hiervan, en na overleg met de psycholoog, heeft de directeur aan klager een ordemaatregel van plaatsing in een
afzonderingscel,
met cameratoezicht, opgelegd. Klagers gedrag is in die periode goed gemonitord en telkens is afgewogen of de maatregel kon worden beëindigd. Hij is dagelijks gezien door de psycholoog en wekelijks besproken in het MDO. Klager heeft al vrij snel weer
mee
mogen doen aan de recreatiemomenten op de afdeling. Echter, tijdens gesprekken heeft klager suïcidale uitlatingen gedaan. Na dertig dagen is beslist dat klager weer terug kon naar zijn cel en de afdeling.
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder d: In 2011 heeft klager letsel aan zijn schouder opgelopen en daarvan heeft hij nog steeds last. Na de plaatsing van klager in de afzonderingscel door het IBT is klager gezien door de medische dienst. Uit
navraag bij de medische dienst is gebleken dat klager geen uitwendig letsel had. Uit de verslagen in het dossier blijkt dat de plaatsingsprocedure zorgvuldig is verlopen en dat klager geen letsel heeft opgelopen. Uitgangspunt is dat, in verband met de
veiligheid in de inrichting, geen foto’s van gedetineerden worden gemaakt. Alleen de Koninklijke Marechaussee mag foto’s van ingeslotenen maken.
Voor het overige persisteert de directeur bij het standpunt zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie.
3. De beoordeling
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder a. overweegt de beroepscommissie het volgende. De directeur heeft naar aanleiding van klagers suïcidepoging op 9 februari 2013 aan klager een ordemaatregel van plaatsing in een afzonderingscel, met
cameratoezicht, opgelegd en heeft deze ordemaatregel drie keer verlengd. Vast staat dat klager, in het kader van die ordemaatregelen, van 9 februari 2013 tot en met 13 maart 2013 in een afzonderingscel heeft verbleven. Klagers klaagschrift, gericht
tegen bovengenoemde ordemaatregelen, dateert van 22 maart 2013 en is op 9 april 2013 bij het secretariaat van de commissie van toezicht binnengekomen.
Ingevolge artikel 61, vijfde lid, van de Pbw dient een klaagschrift uiterlijk op de zevende dag na die waarop de gedetineerde kennis heeft gekregen van de beslissing waarover hij zich wenst te beklagen te worden ingediend. Een na afloop van deze
termijn
ingediend klaagschrift is niettemin ontvankelijk, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de gedetineerde in verzuim is geweest.
Gelet op het vorenstaande en nu door en namens klager geen feiten en omstandigheden zijn aangevoerd op grond waarvan redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat klager niet in verzuim is geweest, is de beroepscommissie van oordeel dat klager zijn klacht
niet binnen de in artikel 61, vijfde lid, van de Pbw genoemde beklagtermijn heeft ingediend. De beroepscommissie zal de uitspraak van de beklagcommissie voor zover deze betrekking heeft op het beklag als vermeld onder a. derhalve vernietigen en klager
alsnog niet-ontvankelijk verklaren in zijn beklag als vermeld onder a.
Ten aanzien van het beroep inzake het beklag als vermeld onder b, dat is gericht tegen het niet toekennen van een tegemoetkoming, overweegt de beroepscommissie het volgende.
De beklagcommissie heeft geoordeeld dat, hoewel bij de afzondering van klager niet de formele wettelijke vereisten in acht zijn genomen, er voldoende reden bestond om klager in afzondering te plaatsen. Om die reden heeft de beklagcommissie beslist geen
tegemoetkoming toe te kennen. De beroepscommissie kan zich verenigen met deze beslissing van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder d. overweegt de beroepscommissie dat hetgeen in beroep is aangevoerd niet tot een andere beslissing kan leiden dan die van de beklagcommissie. In aanvulling op die beslissing overweegt de beroepscommissie
het
volgende. Klagers raadsman heeft aangevoerd dat klager zichtbaar letsel heeft opgelopen als gevolg van het ingrijpen door het interne bijstandsteam, terwijl de directeur stelt dat de medische dienst heeft verklaard dat klager geen zichtbaar letsel had.
De beroepscommissie acht, gelet op het rapport van 15 april 2013 en de toelichting daarop van de directeur, onvoldoende aannemelijk geworden dat bij de overplaatsing van klager naar de afzonderingscel buitenproportioneel geweld is gebruikt. Zouden er
wel foto’s zijn genomen waarop lichamelijk letsel te zien zou zijn, dan had dit niet zonder meer tot de conclusie geleid dat sprake is geweest van buitenproportioneel geweld. Ook bij niet-excessief geweld kan immers enig (uitwendig) lichamelijk letsel
ontstaan. Bovendien heeft klager geen andere stukken – zoals de verklaring van een arts – die zijn stelling kunnen onderbouwen overgelegd. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal met aanvulling van
de gronden worden bevestigd.
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder e. overweegt de beroepscommissie het volgende. Ingevolge artikel 24, vierde lid, van de Pbw kan een ambtenaar of medewerker een gedetineerde voor een periode van ten hoogste vijftien uren in afzondering
plaatsen, indien onverwijlde tenuitvoerlegging van de afzondering op grond van artikel 23, eerste lid, onder a of b, van de Pbw geboden is.
De beroepscommissie neemt als vaststaand aan dat klager op 16 mei 2013 in een afzonderingscel is geplaatst. Uit de inlichtingen van de directeur van 5 juni 2013 blijkt dat klager tijdens een gesprek met een medewerkster van de Dienst Terugkeer en
Vertrek op
16 mei 2013 uitlatingen heeft gedaan die kunnen duiden op suïcidale gedachten. Dergelijke uitlatingen heeft klager later op die dag herhaald tijdens een gesprek met een medewerkster van de medische dienst. Naar aanleiding hiervan heeft die
medewerkster,
in overleg met de spoedarts, beslist om klager in een afzonderingscel te plaatsen. Gelet op het vorenstaande en in aanmerking genomen het feit dat klager op 9 februari 2013 een suïcidepoging heeft ondernomen, acht de beroepscommissie het niet
onredelijk
dat klager, in het kader van het bewaardersarrest zoals bedoeld in artikel 24, vierde lid, van de Pbw, in een afzonderingscel is geplaatst. Niet gebleken is dat het bewaardersarrest langer dan de toegestane vijftien uur heeft geduurd. Gelet op het
vorenstaande zal de beroepscommissie het beroep ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden bevestigen.
Ten aanzien van de klachten als vermeld onder c, f, g en h overweegt de beroepscommissie dat hetgeen in beroep is aangevoerd niet tot een andere beslissing kan leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover deze betrekking heeft op het beklag als vermeld onder a en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in dit beklag.
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake de klachten als vermeld onder b, c, d, e, f, g en h ongegrond. Zij bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie, voor zover daartegen beroep is ingesteld, met aanvulling van de gronden ten
aanzien van het beklag als vermeld onder d en met wijziging van de gronden ten aanzien van het beklag als vermeld onder e.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. F.G. Bauduin, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en prof. dr. W.J. Schudel, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 14 maart 2014
secretaris voorzitter