nummer: 14/8/GV
betreft: [klager] datum: 10 februari 2014
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. P.R. van de Water, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 2 januari 2014 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.
2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Onduidelijk is hoe recent de disciplinaire straffen zijn en of ze reeds eerder een reden zijn geweest voor het afwijzen van een verlofaanvraag van klager. Niet elke opgelegde disciplinaire straf kan tot het einde van klagers detentie worden aangegrepen
om een verlofaanvraag te weigeren. Wanneer het incidenten van lang geleden betreft die eerder een reden zijn geweest voor het afwijzen van een verlofaanvraag, mag dit geen reden zijn voor een afwijzing van klagers verlofaanvraag. Daarnaast is
onduidelijk hoe ernstig de gedragingen zijn geweest die hebben geleid tot het opleggen van een disciplinaire straf. De aard en ernst van de misdragingen dient te worden meegewogen. De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Rotterdam
heeft, in verband met vermeend recidivegevaar en de mogelijkheid dat klager zich onttrekt aan zijn detentie, negatief geadviseerd op klagers verlofaanvraag. Dit advies dient echter concreet te worden onderbouwd. Klagers justitiële documentatie kan,
zonder verdere concrete signalen, geen onderbouwing zijn voor zijn recidiverisico. Klager heeft zich niet eerder onttrokken aan detentie. Door de afwijzing van klagers verlofaanvraag krijgt hij niet de kans om zich geleidelijk voor te bereiden op zijn
terugkeer in de maatschappij. Aangezien klager binnen enkele maanden voorwaardelijk in vrijheid wordt gesteld, is het wenselijk wanneer hij daaraan voorafgaand één of meerdere keren met verlof is geweest.
Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Op basis van het vrijhedenadvies van de p.i. Lelystad van 24 december 2013, het negatieve advies van de directeur van de p.i. Lelystad, het negatieve advies van de officier van justitie en klagers gedrag in de inrichting is besloten klagers verzoek tot
algemeen verlof af te wijzen. Klager is in oktober 2013 betrokken geweest bij een vechtpartij in de inrichting en in december 2013 is aan klager een disciplinaire straf opgelegd in verband met het uiten van dreigementen naar het personeel.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de p.i. Lelystad heeft negatief geadviseerd ten aanzien van klagers verlofaanvraag omdat klager in oktober en december 2013 twee keer een disciplinaire straf opgelegd heeft gekregen in verband met betrokkenheid bij een vechtpartij in
de inrichting en het uiten van dreigementen naar het personeel.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Rotterdam heeft aangegeven negatief te zijn ten aanzien van klagers verlofaanvraag in verband met recidivegevaar en het gevaar dat klager zich onttrekt aan zijn detentie.
De politie heeft positief geadviseerd op klagers verlofaanvraag.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 24 maanden, wegens het plegen van diefstal voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen. Klagers fictieve einddatum detentie valt op of omstreeks 9 april 2014.
De beroepscommissie overweegt dat bij de beslissing op een verzoek om algemeen verlof een afweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het belang van de gedetineerde bij een goede en tijdige voorbereiding van zijn terugkeer in de maatschappij en
anderzijds het belang van de samenleving bij een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde straf.
Uit het vrijhedenadvies van de p.i. Lelystad van 24 december 2013 volgt dat klager in oktober en december 2013 disciplinair is gestraft in verband met een vechtpartij in de inrichting en het uiten van dreigementen naar het personeel. Met zijn gedrag in
de inrichting heeft klager laten zien zich niet aan de gestelde regels en afspraken in de inrichting te houden. Deze recente feiten wegen zwaar, ook in het licht van de naderende v.i.-datum. Derhalve kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij
afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 4 onder d van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve
ongegrond worden verklaard.
De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem - Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.E.H. Nijp, secretaris, op 10 februari 2014
secretaris voorzitter