nummer: 14/419/GV
betreft: [klager] datum: 6 maart 2014
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 24 december 2013 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof afgewezen.
2. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht. Klagers verzoek om de inrichting tijdelijk te verlaten wordt ten onrechte afgewezen. Hij moet een identiteitsdocument ophalen bij het consulaat.
Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager heeft verzocht om incidenteel verlof om zijn identiteitsbewijs op te halen bij het Turkse consulaat. Klager kan volgens de directeur van de inrichting een familielid
machtigen om het paspoort op te halen. De aanwezigheid van klager is dus niet absoluut noodzakelijk. In beroep is klager niet ingegaan op het feit dat hij zijn dochter of een ander familielid kan machtigen.
Op klagers verlofaanvraag heeft de directeur van de penitentiaire inrichting Roermond negatief geadviseerd.
3. De beoordeling
Klager is in hoger beroep veroordeeld voor diefstal met geweld. Zijn fictieve einddatum is op of omstreeks 27 februari 2015.
Op grond van artikel 21, eerste lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting kan incidenteel verlof worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk
is. Klager verzoekt om incidenteel verlof om zijn identiteitsbewijs (paspoort) bij het Turks consulaat op te halen. De beroepscommissie is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat voor het afhalen van zijn identiteitsbewijs klagers persoonlijke
aanwezigheid noodzakelijk is. Klager is niet ingegaan op de stelling van de Staatssecretaris dat klager een familielid kan machtigen om zijn identiteitsbewijs op te halen. Mitsdien kan de beslissing van de Staatssecretaris bij afweging van alle in
aanmerking komende belangen niet als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. G.L.M. Urbanus, leden, in tegenwoordigheid van
mr. R. Kokee, secretaris, op 6 maart 2014
secretaris voorzitter