Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/3625/SGA, 8 november 2013, schorsing
Uitspraakdatum:08-11-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 13/3625/SGA
Betreft : [klager] datum: 8 november 2013

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting (p.i.) Almere.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 2 augustus 2013, inhoudende de oplegging van een aantal
toezichtmaatregelen in het kader van de plaatsing van klager en de daarbij behorende status op de lijst van Gedetineerden met een vlucht-/maatschappelijk risico (GVM lijst) in de periode van 2 augustus 2013 tot en met 13 januari 2014.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 4 november 2013 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 8 november 2013. Klagers raadsman, mr. J-H. Kuijpers, is in de gelegenheid gesteld het schorsingsverzoek
schriftelijk nader toe te lichten. De raadsman heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.

1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.
Zoals eerder reeds is overwogen dient bij de (voorlopige) beoordeling van verzoeken als het onderhavige bezien te worden of aan de navolgende eisen is voldaan.
a. Er dient een noodzaak zijn voor de oplegging van de onderhavige toezichtmaatregelen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter kon de directeur in redelijkheid beslissen om de onderhavige maatregelen op te leggen.
b. De noodzaak van de voortduring van de tenuitvoerlegging van onderhavige toezichtmaatregelen dient tenminste maandelijks te worden beoordeeld door de directeur. Blijkens de inlichtingen van de directeur wordt die noodzaak maandelijks beoordeeld in
het
GVM-overleg in de inrichting en is de uitkomst van die beoordeling op 17 oktober 2013 aan klager schriftelijk medegedeeld.
c. Bij gelegenheid van de oplegging van de onderhavige toezichtmaatregelen en bij de maandelijkse beoordeling van de noodzaak van de voortduring daarvan dient de gedetineerde door de directeur te worden gehoord. Uit de inlichtingen van de directeur
wordt – naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – voldoende aannemelijk dat verzoeker voorafgaand aan de oplegging van onderhavige toezichtmaatregelen door de directeur is gehoord. Niet aannemelijk is evenwel dat klager is gehoord voorafgaand aan
de laatste maandelijkse toetsing van de directeur omtrent de noodzaak van voortduring van die maatregelen. Dat niet horen heeft – nog steeds naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – gevolgen voor de (hierna onder d te bespreken) belangenafweging
van de directeur.
d. de directeur dient bij het nemen van de beslissing om de onderhavige toezichtmaatregelen en bij de tussentijdse beoordeling omtrent de noodzaak van de voortduring daarvan steeds een eigen belangenafweging te maken. Een van de belangrijke onderdelen
van die belangenafweging is het horen van verzoeker. Door verzoeker, voorafgaand aan het toetsingsmoment van 17 oktober 2013, niet te horen, kon de directeur – nog steeds naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – geen goede belangenafweging maken
omtrent de noodzaak van voortduring van de toezichtmaatregelen. Nu die goede belangenafweging ontbreekt, is de beslissing om de toezichtmaatregelen te handhaven genomen op gronden die deze niet kunnen dragen. Het verzoek komt daarom voor toewijzing in
aanmerking.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist.

Aldus gedaan door mr. J.D. den Hartog, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 8 november 2013.

secretaris voorzitter

Naar boven