Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/2383/GA en 13/2346/GA, 22 november 2013, beroep
Uitspraakdatum:22-11-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/2383/GA en 13/2346/GA

betreft: [klager] datum: 22 november 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. G.V. van der Bom, namens

[...], verder te noemen klager,
en
van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van de directeur van de locatie De Schie te Rotterdam,

beide gericht tegen een uitspraak van 17 juli 2013 van de beklagcommissie bij voormelde locatie,
het beroep van de directeur is in het bijzonder gericht tegen de uitspraak van de beklagcommissie bij voormelde locatie van 29 juli 2013, strekkende tot toekenning van een financiële tegemoetkoming aan klager ten bedrage van € 50,=,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 6 november 2013, gehouden in de locatie Hoogvliet, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. G.V. van der Bom (inzake het beroep van klager) en zijn raadsvrouw mr. J. Serrarens (inzake het beroep van
de directeur), en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de locatie De Schie.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. Het vanaf 1 maart 2013 moeten luchten in de luchtkooi;
b. het niet twee keer per week mogen sporten;
c. de gebrekkige ventilatie in de verblijfsruimte;
d. de toepassing van een handboeienregime vanaf klagers binnenkomst in de inrichting.

De beklagcommissie heeft de onderdelen a, b en c van het beklag ongegrond verklaard en onderdeel d van het beklag gegrond verklaard. Een en ander op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven. De beklagcommissie heeft voorts bepaald dat aan
klager, ter zake van de gegrondverklaring van onderdeel d van het beklag een financiële tegemoetkoming toekomt van € 50,=.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Feitelijk zijn de onderhavige klachten alle een gevolg van het aan klager opgelegde boeienregime. De beklagcommissie heeft de klacht van klager tegen de toepassing van dat boeienregime gegrond verklaard. Gelet daarop hadden ook de andere klachten
gegrond moeten worden verklaard.
Ten aanzien van onderdeel a van het beklag:
Ten aanzien van het luchten geldt nog dat de luchtkooi onvoldoende bewegingsruimte biedt. De oppervlakte van die kooi is ongeveer 7 vierkante meter. Dat is onvoldoende.
Ten aanzien van onderdeel b van het beklag:
Ten aanzien van de mogelijkheid om te kunnen sporten geldt dat klager in de recreatieruimte heeft moeten sporten. Reden daarvoor was dat de sportzaal kennelijk geen boeienluikje had. Nu de inrichting kennelijk niet was ingericht op het boeienregime,
had
klager daar niet mogen worden ondergebracht. De noodoplossing waarvoor is gekozen is geen goede geweest. De recreatieruimte was niet ingericht als sportzaal. Volgens de huisregels van De Schie diende het sporten plaats te vinden in de sportzaal. Nadat
klager een klaagschrift had ingediend over het sporten in de recreatiezaal, kreeg hij te horen dat men bezig was een boeienluik te maken bij de sportzaal Op enig moment mocht klager één keer per week in de sportzaal sporten en één keer in de
recreatiezaal. Pas later mocht hij twee keer per week naar de sportzaal.
Ten aanzien van onderdeel c van het beklag:
Met betrekking tot de slechte ventilatie geldt dat op de BPG-afdeling, waar klager verbleef, de cellen waren voorzien van kantelraampjes. In klagers verblijfsruimte was dat raampje afgesloten. Die raampjes waren nodig om voldoende frisse lucht in de
cel
te laten stromen. In klagers verblijfsruimte is dat raampje uiteindelijk pas op de dag van de behandeling van het beklag geopend. Doordat het raampje niet geopend kon worden, kwam er te weinig zuurstof in de cel. Klager heeft daar last van ondervonden.
Opgemerkt wordt dat de kantelraampjes zijn geïnstalleerd omdat er eerder klachten waren over een slechte ventilatie van verblijfsruimten. Daarover zijn klachten ingediend bij de beklagcommissie, die deze klachten toen ook gegrond heeft verklaard. Het
rooster dat voor de ventilatie moest zorgen was onvoldoende.
Ten aanzien van het beroep van de directeur (onderdeel d van het beklag):
De beklagcommissie heeft blijkens haar uitspraak aansluiting gezocht bij een uitspraak van de beroepscommissie (met kenmerk 11/2219/GA). Klagers raadsvrouw wijst voorts op de uitspraak van de beroepscommissie met kenmerk 11/3949/GA. De raadsvrouw
concludeert dat een langere toepassing van het handboeienregime op zich toegestaan lijkt. Daarbij is wel van belang dat de noodzaak van voortduring steeds opnieuw beoordeeld dient te worden. Klager heeft zich tijdens zijn verblijf in de inrichting, en
ook voordien, steeds goed gedragen. Ten tijde van de behandeling van het beklag onderging klager al twee jaar dat boeienregime. Klager heeft thans bezoek achter glas en moest tijdens het laatste bezoek van zijn advocaat ook handboeien aan. Klager is
met
de beklagcommissie van mening dat het drie maanden doorlopend toepassen van een boeienregime in zijn geval een te zwaar middel is. Het valt op dat de directeur pas nadere stappen heeft ondernomen om klager te laten onderzoeken door gedragsdeskundigen,
nadat de beklagcommissie uitspraak had gedaan op het beklag. Indien er eerder over de noodzaak van voortduring van het boeienregime is nagedacht blijkt daar niet van. Het advies van de gedragsdeskundige [...] is het enige advies dat voorafgaat aan
klagers plaatsing in De Schie. Klager is in De Schie (op eigen verzoek) bezocht door een psycholoog. Toen deze verklaarde samen te werken met de inrichtingspsychiater, heeft klager aangegeven niet met de psycholoog te willen spreken Klager heeft de
rapporteur van het NIFP nooit gesproken. De deskundige [...] is directeur van Tbs-kliniek in Vught. Deze man heeft op de dag van het incident in Vught tegen klager gezegd dat hij ervoor zou zorgen, dat klager levenslang in afzondering zou verblijven.
Klager is toen vanuit de Tbs-kliniek in Vught overgeplaatst naar de BPG-afdeling van Vught. Klager merkt nog op dat de rapporteur van het NIFP een collega is geweest van [M.].
Klager functioneerde goed in de BPG-afdeling in Vught en hem is aangegeven dat hij bij wijze van beloning werd overgeplaatst naar de locatie De Schie. Ook daar heeft hij zich steeds correct gedragen. Opgemerkt wordt nog dat het incident in Vught, naar
aanleiding waarvan klager vanuit de TBS is teruggeplaatst naar de BPG-afdeling geen plotseling incident was, maar dat daaraan een en ander is voorafgegaan. Klager verblijft nu weer in Vught. Hij wordt regelmatig overgeplaatst naar een andere
inrichting en het boeienregime blijft daardoor continu gehandhaafd.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van onderdeel a van het beklag:
Bezien is of er voor klager andere mogelijkheden waren om te kunnen luchten dan in de luchtkooi. Dat was niet mogelijk. De gebruikte luchtkooi voldoet aan de daarvoor geldende eisen, er was voldoende bewegingsruimte en klager kon in de buitenlucht
verblijven.
Ten aanzien van onderdeel b van het beklag:
In eerste instantie is geprobeerd om klager de mogelijkheid te bieden om te sporten in de recreatiezaal. Uiteindelijk is ervoor gekozen om een boeienluik aan te brengen in sportzaal. Het was voor de inrichting de eerste keer dat zij iemand in de
recreatiezaal hebben laten sporten. In de recreatiezaal stond een cardio-fietstrainer. Dat apparaat voldeed aan de daaraan te stellen eisen. Na verloop van ongeveer drie maanden is klager in de gelegenheid gesteld om gebruik te maken van de sportzaal.
In eerste instantie één keer per week en uiteindelijk twee keer per week.
Ten aanzien van onderdeel c van het beklag:
In De Schie is op enig moment gekozen om in alle verblijfsruimten een kantelraampje aan te brengen. Gelet op klagers achtergrond is er in zijn geval voor gekozen om dat raampje af te sluiten Reden daarvoor was dat ongecontroleerd contact met andere
gedetineerden voorkomen diende te worden. Op enig moment is dat raampje ook bij klager geopend. In het betreffende raam zit overigens ook een ventilatierooster. De verdere ventilatie van klagers verblijfsruimte geschiedde mechanisch. Het aanbrengen van
klapraampjes in de verblijfsruimten is niet gebeurd naar aanleiding van klachten maar omdat het te warm werd in die ruimtes.
Ten aanzien van het beroep van de directeur (onderdeel d van het beklag):
De directeur heeft verwezen naar het beroepschrift. De beklagcommissie geeft de indruk dat de directeur de beslissing om klager een boeienregime op te leggen enkel zou hebben gebaseerd op het advies van de gedragsdeskundige [M.]. Dat is onjuist, er was
ook een advies van aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychologie (NIFP) verbonden gedragsdeskundigen. Uiteindelijk is er een advies gekomen van een onafhankelijk deskundige. De handhaving van het boeienregime is in de inrichting steeds
onderwerp van gesprek geweest in het Psycho-Medisch overleg (PMO). Van die besprekingen zijn overigens geen aantekeningen gemaakt en zijn ook geen andere stukken aanwezig. De directeur ziet niet in waarom slechts in incidentele gevallen overgegaan zou
mogen worden tot toepassing van een boeienregime. Als gekozen wordt voor een dergelijk regime, moet voldaan worden aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit en moet er sprake zijn van een noodzaak tot toepassing. Klager valt in het regime
van gedetineerden met een extreem beveiligingsrisico. Dan is een (structurele) toepassing van het boeienregime volgens de directeur gerechtvaardigd.

3. De beoordeling
Ten aanzien van de onderdelen a en c van het beklag:
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan – voor zover een en ander is komen vast te staan – niet leiden tot een ander oordeel dan dat van de beklagcommissie. Het beroep zal daarom ten aanzien van deze onderdelen ongegrond worden verklaard, met bevestiging
van de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre.

Ten aanzien van onderdeel b van het beklag:
Vastgesteld kan worden dat klager, na binnenkomst in de locatie De Schie, twee keer per week heeft mogen sporten in de recreatieruimte van de verblijfsafdeling. Voorts is onweersproken dat dit sporten in de recreatieruimte geschiedde, omdat de
sportzaal
van de locatie niet de beschikking had over een zogenaamd boeienluik, terwijl klager in een handboeienregime verbleef. De beslissing om klager, zolang in de sportzaal geen boeienluik was aangebracht, de mogelijkheid te bieden om twee keer per week in
de
recreatieruimte te sporten is, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet onredelijk of onbillijk. In zoverre is het beklag ongegrond.
Toen evenwel dat boeienluik in de sportzaal was gerealiseerd, was er geen noodzaak meer om klager te laten sporten in de recreatiezaal en had klager in de gelegenheid moeten worden gesteld om twee keer per week te sporten in de sportzaal. Gelet daarop
is de beslissing van de directeur om klager aanvankelijk nog één keer per week te laten sporten in de recreatiezaal, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, onredelijk en onbillijk. Het beklag had daarom in zoverre gegrond moeten worden
verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie kan daarom ten aanzien van dit onderdeel van het beklag niet in stand blijven.
De beroepscommissie acht termen aanwezig voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming en zal de hoogte daarvan vaststellen op € 25,=

Ten aanzien van onderdeel d van het beklag:
De wet biedt de mogelijkheid om structureel toepassing te geven aan een (hand)boeienregime. Dit vloeit voort uit de bepalingen van artikel 35 van de Pbw, de Geweldsinstructie penitentiaire inrichtingen en uit hetgeen daaromtrent in de Memorie van
Toelichting is verwoord. Gelet op de ingrijpendheid van de toepassing van een dergelijk regime is het van groot belang dat aan de gedetineerde op wie dat regime van toepassing is duidelijkheid wordt geboden omtrent de gevolgen van die toepassing voor
hem, alsook dat voor hem inzicht wordt geboden in de afwegingen van de directeur die tot de voortduring van dat regime hebben geleid.
Uit de inlichtingen van de directeur wordt op zich voldoende aannemelijk dat steeds intern overleg heeft plaatsgevonden alvorens te beslissen over de toepassing en de voortduring van het boeienregime. De uitkomsten van dat overleg zijn evenwel
onvoldoende duidelijk gemaakt aan en besproken met klager. Gelet daarop moet worden geoordeeld dat de bestreden beslissing van de directeur is genomen in strijd met de daarvoor geldende zorgvuldigheid.
Hetgeen in beroep naar voren is gebracht kan daarom – voor zover een en ander is komen vast te staan – niet leiden tot een ander oordeel dan dat van de beklagcommissie. Het beroep van de directeur zal daarom ongegrond worden verklaard.
De beroepscommissie merkt, achteraf oordelend, daarbij nog op dat met name uit het nadere advies van de rapporteur van het NIFP naar voren komt, dat er op zich voldoende aanleiding was voor de directeur voor toepassing van dat boeienregime. Dit maakt
het oordeel over de zorgvuldigheid bij de totstandkoming van de bestreden beslissing evenwel niet anders.

Nu het beroep ten aanzien van onderdeel d van het beklag ongegrond zal worden verklaard, is er, te meer nu geen feiten en omstandigheden zijn aangevoerd door de directeur die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden dan dat van de beklagcommissie,
geen aanleiding om tot een andere beslissing te komen ten aanzien van de toegekende tegemoetkoming. Het beroep van de directeur zal daarom ten aanzien van deze beslissing van de beklagcommissie eveneens ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep van klager ten aanzien van de onderdelen a en c ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.
Zij verklaart het beroep van klager gegrond ten aanzien van onderdeel b van het beklag, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart dit beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager ten aanzien van onderdeel b van het beklag een tegemoetkoming toekomt van € 25,=.

De beroepscommissie verklaart het beroep van de directeur ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie ten aanzien van onderdeel d en de uitspraak van de beklagcommissie ten aanzien van de tegemoetkoming.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. L.M. Moerings en mr. R.S.T. Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 22 november 2013

secretaris voorzitter

Naar boven