Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/3447/GA, 28 februari 2014, beroep
Uitspraakdatum:28-02-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/3447/GA

betreft: [klager] datum: 28 februari 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift namens

de directeur van de locatie Zoetermeer,

gericht tegen een uitspraak van 17 oktober 2013 van de beklagcommissie bij voormelde inrichting, op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 6 februari 2014, gehouden in penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, is klager gehoord.

De juridisch medewerker van de locatie Zoetermeer heeft schriftelijk meegedeeld dat hij en de directeur verhinderd zijn om ter zitting te verschijnen.

Klagers raadsman mr. F. van Dijk heeft telefonisch aan het secretariaat van de Raad meegedeeld in verband met een spoedzitting verhinderd te zijn om ter zitting te verschijnen en heeft verzocht om van het verhandelde ter zitting verslag op te maken,
opdat hij nader schriftelijk op dit verslag kan reageren.

Op 19 februari 2014 is per email een reactie van klagers raadsman ontvangen op het hem toegestuurde verslag.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de oplegging van een disciplinaire straf van vier dagen opsluiting in andere verblijfsruimte dan een strafcel zonder tv ingaande op 4 oktober 2013 vanwege het onrechtmatig in bezit hebben van het door medegedetineerde Y. bestelde
vlees.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard en aan klager een tegemoetkoming toegekend van € 30,= op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
Namens de directeur is het standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep als volgt toegelicht.
Het is juist dat klagers celdeur openstond op het moment dat hij terugkwam van de arbeid. Hij heeft hiervan echter geen melding gemaakt. Dit heeft hij pas aangegeven op het moment dat hij geconfronteerd werd met het feit dat er vlees in zijn koelkast
was gevonden dat niet van hem was. Vervolgens heeft klager verschillende verklaringen voor het aangetroffen vlees in zijn koelkast gegeven zoals blijkt uit het schriftelijk verslag. Eerst zei hij dat hij het vlees van gedetineerde Y. had gekregen.
Vervolgens gaf hij aan het vlees van gedetineerde R. te hebben gekregen met wie hij samen kookt en tot slot heeft hij aangegeven dat iemand hem een loer wilde draaien en daarom het vlees in zijn koelkast had gelegd. Dit laatste heeft klager ook ter
zitting van de beklagcommissie verklaard en deze verklaring is uiterst onaannemelijk.
Met betrekking tot de onderzoeksplicht wordt opgemerkt dat alle in het verslag genoemde gedetineerden en ook de reiniger zijn gehoord omtrent klagers verklaringen. Allen hebben de aantijgingen van klager ontkend. Daarnaast is bij al deze gedetineerden,
onder wie klager, de winkel/bestellijst gecontroleerd om te zien of zij dit vlees hadden besteld, hetgeen niet aan de orde was.
Klager is terecht verslag aangezegd en een disciplinaire straf opgelegd voor het onrechtmatig in bezit hebben van het door de medegedetineerde Y. bestelde vlees.

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager heeft geen vlees weggenomen. Toen hij van de arbeid terugkwam, zag hij dat zijn celdeur openstond. Dit heeft hij direct gemeld aan het personeel. Volstrekt onduidelijk is waarom namens de directeur nu - en voor het eerst - het standpunt wordt
ingenomen dat klager dit niet zou hebben gemeld. Het vlees is uitgedeeld, terwijl klager op de arbeidszaal was. Drie personen waren toen niet op de afdeling aanwezig. Y. was wel op de afdeling. Het vlees is in ontvangst genomen door p.i.w.’ers en
neergelegd op de biljarttafel. Op het moment dat klager terugkwam op de afdeling was het vlees al verdeeld. Klager is langs de gedetineerden H. en R. gegaan, voor wie hij kookte, om hun vlees op te halen. Hij is naar het kantoor gelopen om zijn eigen
vleesbestelling op te halen. De p.i.w.’er zei hem dat zijn bestelling klopte en dat klager niet hoefde te kijken. Hij hoorde Van W. en S. ruzie maken over vlees dat weg was. Klager heeft zijn vlees en het vlees van H. en R. meegenomen naar zijn cel.
Bij
controle van klagers cel is in zijn prullenmand het stickertje van het vlees van Y. aangetroffen. Als klager het vlees van Y. had gestolen, zou hij nooit het stickertje in zijn prullenbak hebben gedaan.
Een medegedetineerde had een machtspositie op de afdeling. Medegedetineerde L. weet dat klager al maandenlang problemen heeft. Dit is een dreigement gericht tegen klager.
Vanaf het moment dat klager de afdeling verlaat om naar de arbeid te gaan, moet zijn celdeur op slot worden gedaan. Toen klager op de afdeling terugkwam, stond zijn celdeur open en was het vlees al verdeeld. Hij is vanaf 08:00 uur tot 11.30 uur niet op
de afdeling geweest.
De stelling van de directeur dat iemand die klager een loer zou hebben willen draaien niet eerst het vlees in kleinere pakjes zou verdelen, is een pure aanname en kan het standpunt van de directeur niet onderbouwen. Als de directeur vraagtekens zet bij
klagers standpunten, had een nader onderzoek naar de toedracht moeten worden ingesteld. Te meer nu uit het schriftelijk verslag volgt dat de p.i.w.’ers de situatie ‘te verwarrend’ vonden. Te snel is aangenomen dat klager een rol zou hebben voor wat
betreft de aanwezigheid van het vlees op zijn cel. Bij de strafoplegging is geen sprake geweest van een juiste belangenafweging. Vervelend gevolg van de strafoplegging was dat klager weken langer moet wachten bij Exodus en Stichting Door Middelburg.
Hij
is daar niet aangenomen, omdat hij een afspraak niet heeft kunnen nakomen in verband met de disciplinaire straf die hij moest ondergaan. Bovendien wordt klager dagelijks door medegedetineerden als onbetrouwbaar bestempeld, omdat zij van mening lijken
te
zijn dat hij vlees heeft gestolen.

3. De beoordeling
De directeur heeft verwezen naar verklaringen van diverse personen, maar de beroepscommissie stelt vast dat nadere verslaglegging dienaangaande ontbreekt. Op grond van de wel overgelegde informatie kan niet worden vastgesteld dat klager buiten
redelijke
twijfel schuldig is aan het zich wederrechtelijk toe-eigenen van vlees toebehorende aan een ander. De beslissing klager disciplinair te straffen dient daarom bij gebrek aan feitelijke grondslag als onredelijk te worden gekwalificeerd. De
beroepscommissie zal het beroep ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen met aanvulling van de gronden.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, prof. dr. H.G. van de Bunt en ing. M.J. Mulders, leden, in tegenwoordigheid van
mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 28 februari 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven