Nummer : 13/3214/SGA
Betreft : [klager] datum: 2 oktober 2013
De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. K.G.L. Bovens, namens
[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting (p.i.) Breda.
Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 20 september 2013, inhoudende de ontzegging van de toegang tot de
inrichting voor een met naam genoemde bezoekster, voor de duur van drie maanden, ingaande op 20 september 2013 om 14.20 uur en eindigend op 20 december 2013 om 14.20 uur, wegens de verdenking van invoer van contrabande in de inrichting tijdens het
bezoekmoment op 19 september 2013.
De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 27 september 2013 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 1 oktober 2013.
1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval. Uit de inlichtingen van de directeur wordt – naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – voldoende aannemelijk dat genoemde bezoekster tijdens
het bezoekmoment iets aan verzoeker heeft overhandigd, wat verzoeker vervolgens in zijn onderbroek heeft gestopt. Gelet daarop kon de directeur in redelijkheid de verdenking opvatten dat de bezoekster contrabande heeft ingevoerd. Dat rechtvaardigt –
nog
steeds naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – de bestreden beslissing van de directeur. De omstandigheid dat – zoals namens verzoeker is gesteld – tijdens de visitatie geen contrabande is aangetroffen, doet daaraan niet af. Het verzoek zal
daarom worden afgewezen.
2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.
Aldus gedaan door mr. J.D. den Hartog, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 2 oktober 2013.
secretaris voorzitter