nummer: 13/3454/GA en 13/3400/GA
betreft: [klager] datum: 7 februari 2014
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften van
[...], verder te noemen klager, en
de directeur van de locatie De Kruisberg Doetinchem,
gericht tegen een uitspraak van de beklagcommissie bij voormelde inrichting, verzonden op 11 oktober 2013, gegeven op een klacht van klager,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 14 januari 2014, gehouden in de penitentiaire inrichting Lelystad, is klager gehoord.
De directeur heeft op 6 januari 2014 schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. het feit dat na het bezoekmoment van 21 juli 2013 met “kop of munt” werd bepaald of
klager zou worden gevisiteerd (KB 2013-83);
b. een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een strafcel, waarvan vijf dagen voorwaardelijk, omdat klager het personeel beschuldigt van omkoping (KB 2013-90).
De beklagcommissie heeft het beklag onder a. gegrond verklaard en aan klager een tegemoetkoming van € 5,- toegekend en het beklag onder b. ongegrond verklaard, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Ten aanzien van a. heeft klager toegelicht dat het personeel een munt opgooide waar hij bij stond. Aan de hand van “kop of munt”
werd bepaald of hij zou worden gefouilleerd of gevisiteerd. Klager werd vervolgens gevraagd aan te geven kop of munt te kiezen. Dit gaat volgens klager te ver. Ten aanzien van b. licht klager toe dat hij een klaagschrift had ingediend omdat zijn
geprivilegieerde post was opengemaakt. Het afdelingshoofd gaf toe dat dat niet had gemogen en bood klager een belkaart aan onder voorwaarde dat hij zijn beklag zou intrekken. Volgens klager bleef het afdelingshoofd aandringen. Klager heeft daarop tegen
het afdelingshoofd gezegd dat hij dit ervaart als omkoping en dat hij zijn beklag zal doorzetten. Meer dan een week na het indienen van zijn klaagschrift had klager een gesprek met de directeur naar aanleiding van het verzoek van de beklagcommissie aan
de directeur een toelichting te geven. De directeur verzocht klager nogmaals zijn beklag in te trekken. Klager heeft wederom aangegeven dat hij dit niet wilde en dat hij vond dat sprake was van omkoping. De directeur vroeg klager of hij wist dat de
term
omkoping in een penitentiaire inrichting erg zwaar weegt en heeft klager disciplinair gestraft.
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt schriftelijk – zakelijk weergegeven – toegelicht. Ten aanzien van a. licht de directeur toe dat de ervaring van een gedetineerde, waarbij een handeling van het
personeel als vernederend of grievend wordt ervaren, niet kan leiden tot gegrondverklaring van een klacht. Verder is het geen beleid in de inrichting om steekproeven aan de hand van “kop of munt” uit te voeren. Het personeel past verschillende methoden
toe. Het is voorgekomen dat ook de “kop of munt”-methode is toegepast. Ten aanzien van b. licht de directeur toe dat bij de strafoplegging gebruik is gemaakt van de eigen waarneming. De eerste waarneming was het klachtformulier waarin klager twee keer
het woord “omkoping” gebruikte. Hierover is met klager op 8 augustus 2013 gesproken. Nadat de directeur klager had uitgelegd hoe zwaar de term omkoping woog in een huis van bewaring, gaf klager aan dat hij geen afstand wilde nemen van de beschuldiging.
Na deze tweede eigen waarneming heeft de directeur besloten aan klager een disciplinaire straf op te leggen.
3. De beoordeling
Het beroep van de directeur is gericht tegen de gegrondverklaring van het beklag onder a. en het beroep van klager is gericht tegen de ongegrondverklaring van het beklag onder b.
Hetgeen in beroep ten aanzien van a. is aangevoerd kan niet leiden tot een andere beslissing dan die van de beklagcommissie. Het beroep van de directeur zal ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal in zoverre worden
bevestigd.
Ten aanzien van b. overweegt de beroepscommissie als volgt. Op grond van artikel 51, eerste lid, van de Pbw kan de directeur aan de gedetineerde, wegens het begaan van feiten als bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Pbw een disciplinaire straf
opleggen. De beroepscommissie overweegt dat onder omstandigheden het vals beschuldigen of in diskrediet brengen van het personeel oplegging van een disciplinaire straf kan rechtvaardigen. Klager heeft in zijn klaagschrift en in een vertrouwelijk
gesprek
met de directeur het personeel beschuldigd van omkoping. Naar het oordeel van de beroepscommissie valt niet in te zien op welke manier het uiten van deze beschuldiging onder genoemde omstandigheden onverenigbaar zou zijn met de orde of veiligheid in de
inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming. Niet gebleken is dat klager de beschuldiging in de openbaarheid of in het bijzijn van andere gedetineerden heeft geuit. Verder wenst de beroepscommissie op te merken dat
het instellen van beklag een fundamenteel recht van de gedetineerde betreft. Gelet op het voorgaande zal klagers beroep gegrond worden verklaard en zal de uitspraak van de beklagcommissie worden vernietigd. Nu niet gebleken is dat de aan klager
opgelegde voorwaardelijke straf ten uitvoer is gelegd, ziet de beroepscommissie geen aanleiding voor toekenning van een tegemoetkoming aan klager.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep van de directeur ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre.
Zij verklaart het beroep van klager gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, drs. R.K. Boelens en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 7 februari 2014
secretaris voorzitter