Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/3308/GA, 3 februari 2014, beroep
Uitspraakdatum:03-02-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/3308/GA

betreft: [klager] datum: 3 februari 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 30 september 2013 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Zwolle,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 14 januari 2014, gehouden in de p.i. Lelystad, zijn klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. T.S.S. Overes, en de juridisch medewerker bij de p.i. Zwolle, [...], in aanwezigheid van een stagiaire bij voormelde
inrichting, [...], gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel, omdat klager een medegedetineerde heeft geslagen.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt – zakelijk weergegeven – als volgt toegelicht. Klager ontkent de medegedetineerde, de heer M., te hebben geslagen. De beslissing van de directeur is enkel gebaseerd
op het schriftelijk verslag van 9 juni 2013. Dit bevreemdt klager. Te meer nu in het verslag is gerapporteerd dat meerdere gedetineerden zich met de vechtpartij gingen bemoeien. Deze gedetineerden hadden het verhaal van het personeelslid kunnen
bevestigen of ontkennen. Voorts is niet duidelijk of meerdere personeelsleden het vermeende voorval hebben gezien. Het personeelslid dat het verslag heeft opgemaakt was niet bij de kerkdienst voorafgaand aan het incident aanwezig. Zij kan dan ook niets
hebben gezien. Klager vindt dat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat hij daadwerkelijk een medegedetineerde heeft geslagen. Volgens klager had meer onderzoek gedaan moeten worden. De disciplinaire straf is de eerste dag op eigen cel
tenuitvoergelegd
en daarna in een strafcel.

Namens de directeur is het standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep – zakelijk weergegeven – als volgt toegelicht. In het verslag, dat op ambtseed is opgemaakt, wordt gedetailleerd de vechtpartij waarbij een gedetineerde flink
werd toegetakeld, beschreven. Tevens wordt beschreven hoe klager aan de vechtpartij heeft deelgenomen door tegen de medegedetineerde aan te rennen waardoor hij behoorlijk hard tegen de muur is gevallen. Vervolgens heeft klager de medegedetineerde
geslagen. Het personeelslid dat het verslag heeft opgemaakt heeft het incident ook waargenomen. Het slachtoffer dacht dat zes gedetineerden het op hem gemunt hadden, maar er waren drie gedetineerden, waaronder klager, bij de vechtpartij betrokken. Alle
drie de gedetineerden zijn gehoord en gestraft. Dat de disciplinaire straf enkel op het schriftelijke verslag is gebaseerd, is voldoende op grond van artikel 50, eerste lid, van de Pbw. Klager is gedurende zijn detentie meerdere malen disciplinair
gestraft in verband met fysiek geweld. De disciplinaire straf is ten uitvoer gelegd op eigen cel. Hoewel in het verslag is vermeld dat dit niet aan klager is aangezegd, is dit volgens de directeur wel gebeurd. Het is verslag is aangezegd door een
collega van het personeelslid dat het verslag heeft opgemaakt. In zijn klaagschrift erkent klager ook dat het is aangezegd.

3. De beoordeling
In het schriftelijk verslag van 9 juni 2013 is onder meer vermeld dat na de kerkdienst commotie ontstond op het knooppunt. Een medewerkster zag hoe klager op gedetineerde M. toerende, waardoor M. met een behoorlijke smak tegen de muur belandde. De
medewerkster heeft gezien dat klager M. heeft geslagen. De beroepscommissie is gelet op hetgeen in het schriftelijk verslag is vermeld van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat klager de medegedetineerde heeft geslagen. De directeur kon
derhalve in redelijkheid beslissen tot oplegging van een disciplinaire straf aan klager.

Artikel 50, eerste lid, van de Pbw luidt: “Indien een ambtenaar of medewerker constateert dat een gedetineerde is betrokken bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van
de vrijheidsbeneming en hij voornemens is daarover aan de directeur verslag te doen, deelt hij dit de gedetineerde mede.” In het schriftelijk verslag van 9 juni 2013 is vermeld dat het verslag niet is aangezegd. Door de directeur is bij brief van 16
januari 2014 aangevoerd dat het verslag wel is aangezegd, maar dat dit niet is gedaan door de ambtenaar of medewerker die het verslag heeft opgemaakt. De beroepscommissie overweegt dat de ambtenaar of medewerker die een voorval waarneemt zelf daarvan
verslag op dient te maken. Dit kan niet worden overgelaten aan een andere ambtenaar. De beroepscommissie acht voldoende aannemelijk dat in dit geval aan deze eis is voldaan. Die waarnemend ambtenaar of medewerker behoeft dit verslag vervolgens niet
zelf
aan de betreffende gedetineerde aan te zeggen, maar mag dit overlaten aan een andere ambtenaar of medewerker. Mede gelet op het feit dat klager in zijn klaagschrift aangeeft dat het verslag is aangezegd, acht de beroepscommissie voldoende aannemelijk
dat ook aan deze eis is voldaan. Het vorenstaande in onderling verband en samenhang bezien maakt dat de beslissing van de directeur, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet onredelijk of onbillijk moet worden geacht. Het beroep zal
ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, drs. R.K. Boelens en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 3 februari 2014

secretaris voorzitter

Naar boven