nummer: 13/3262/GA
betreft: [klager] datum: 3 februari 2014
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. T.S.S. Overes, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 17 september 2013 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Almere,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 14 januari 2014, gehouden in de p.i. Lelystad, zijn klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw, de plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de p.i. Almere, [...], en de juridisch medewerker bij voormelde inrichting,
[...], gehoord.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. de oplegging van een aantal maatregelen, waaronder een ordemaatregel van zeven dagen afzondering in een afzonderingscel met ingang van 29 juni 2013 (welke maatregel vanaf 1 juli 2013 ten uitvoer is gelegd in een andere verblijfsruimte dan een
afzonderingscel), omdat uit ambtelijke informatie is gebleken dat klager plannen heeft te ontsnappen en
b. het feit dat klager uit zijn baan als reiniger is gezet vanwege a.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. De beslissing moet gebaseerd zijn op onjuiste informatie. Klager ontkent van plan geweest te zijn te ontvluchten. Er
was geen schriftelijk stuk van het GRIP (Gedetineerden Recherche Informatie Punt), zodat het voor klager onmogelijk was de vermeende melding te toetsen. Hij heeft de dag voor de zitting van de beroepscommissie pas de informatie van het GRIP gekregen
waarop de maatregelen zijn gebaseerd. Hij vindt de maatregelen disproportioneel. Ook is niet duidelijk hoe lang de melding van het GRIP kan blijven bestaan. Deze melding kan altijd wel blijven staan. Klager gedraagt zich al maanden goed. Hij is zijn
baan als reiniger kwijtgeraakt. De dokter heeft hem erop gewezen dat een baantje goed is voor zijn gezondheid omdat het –gegeven zijn gebrekkige gezondheid- goed is te bewegen.
Door en namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Naar aanleiding van een telefonische melding van het GRIP dat klager van plan zou zijn te ontvluchten, heeft de
directeur klager in afzondering geplaatst en maatregelen opgelegd. De ordemaatregel van plaatsing in een afzonderingscel is na 2 of 3 dagen omgezet in een ordemaatregel van plaatsing in afzondering op eigen cel. Na afloop van de ordemaatregel zijn aan
klager een aantal beperkende maatregelen opgelegd. Zo is klagers baan als reiniger stopgezet, mocht hij zich alleen onder begeleiding buiten zijn afdeling begeven, werd hij ’s nachts gecontroleerd en werd hij met speciaal vervoer vervoerd. Het
GRIP-rapport van 2 juli 2013 was ten tijde van de oplegging van de ordemaatregel nog niet beschikbaar. Klager wordt besproken in het Operationeel Overleg (OO). Op 14 augustus 2013 is in het OO besloten dat klager niet op de lijst van gedetineerden met
vlucht-/ maatschappelijk risico (GVM-lijst) wordt geplaatst. De melding van het GRIP is wel blijven bestaan. Klager staat op een speciale “bejegeningslijst”. Op 21 november 2013 is klager weer aangesteld als reiniger.
3. De beoordeling
Ten aanzien van a. overweegt de beroepscommissie als volgt.
Op grond van artikel 24, eerste lid, van de Pbw in samenhang bezien met artikel 23, eerste lid, van de Pbw is de directeur bevoegd een gedetineerde in afzondering te plaatsen indien dit in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de
inrichting noodzakelijk is dan wel indien dit in het belang van een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming noodzakelijk is. Klager is in afzondering geplaatst in verband met een telefonische melding van het GRIP dat hij van plan zou
zijn
te ontsnappen. Deze melding is op 2 juli 2013 schriftelijk bevestigd. Naar het oordeel van de beroepscommissie vormde bovengenoemde melding voor de directeur voldoende aanleiding onderzoek te (laten) doen en in afwachting van de resultaten van dat
onderzoek aan klager een ordemaatregel op te leggen.
Ten aanzien van de aan klager opgelegde (beperkende) maatregelen overweegt de beroepscommissie als volgt. Klager is na afloop van de ordemaatregel op een speciale “bejegeningslijst” geplaatst. Dit hield volgens de directeur in dat aan klager enkele
beperkende maatregelen werden opgelegd en dat in het OO werd besproken of voortduring van deze maatregelen nodig was. De beroepscommissie stelt op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting vast dat de maatregelen (in ieder geval) inhielden
dat
klager zich alleen onder begeleiding van personeel buiten zijn eigen afdeling mocht begeven, hij gedurende enkele weken werd onderworpen aan nachtcontroles en hij met speciaal vervoer werd vervoerd. De beslissing om klager met speciaal vervoer te
vervoeren vormt, anders dan de overige maatregelen, geen door of namens de directeur jegens klager genomen beslissing als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw nu dit wordt bepaald door DV&O. Wat betreft de overige maatregelen is de
beroepscommissie van oordeel dat oplegging van de maatregelen door de directeur tot 14 augustus 2013, gelet op de melding van het GRIP, niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Nu op 14 augustus 2013 in het OO is besloten klager niet op
de GVM-lijst te plaatsen, is de beroepscommissie van oordeel dat van een noodzaak tot voortduring van de maatregelen na die datum onvoldoende is gebleken. De enkele omstandigheid dat het GRIP heeft medegedeeld dat de melding blijft bestaan, is daartoe
onvoldoende. Gelet op het voorgaande zal het beroep voor zover dat ziet op voortduring van de beperkende maatregelen na 14 augustus 2013 gegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie worden vernietigd. Aan klager zal een
tegemoetkoming
van € 40,= worden toegekend.
Ten aanzien van b. overweegt de beroepscommissie dat de beslissing tot intrekking van klagers baan als reiniger, gelet op de melding van het GRIP en de omstandigheid dat klager zich als reiniger vrij door de inrichting kon begeven, niet als onredelijk
of onbillijk kan worden aangemerkt. Het beroep zal in zoverre ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep voor zover dat betrekking heeft op de oplegging van maatregelen aan klager na 14 augustus 2013 gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre en verklaart het beklag in zoverre alsnog
gegrond.
Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van € 40,= .
De beroepscommissie verklaart het beroep voor het overige ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre, met wijziging van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, drs. R.K. Boelens en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 3 februari 2014
secretaris voorzitter