Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 01/2206/GV, 16 januari 2002, beroep
Uitspraakdatum:16-01-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 01/2206/GV

betreft: [...] datum: 16 januari 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) heeft kennis genomen van een op 10 december 2001 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing d.d. 5 december 2001 van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht.
Alle vorige verlofaanvragen van klager zijn gewoon afgewezen, alleen deze keer is contact opgenomen met zijn ouders ter controle van het verlofadres. Dit snapt hij niet. Klager heeft van de chef van de afdeling arbeid vernomen datde rapportage ten behoeve van de vorige verlofaanvraag goed was en dat het bureau selectie en detentiebegeleiding deze rapportage had meegestuurd. De verlofaanvraag had dan ook niet op deze grond kunnen worden afgewezen.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
De Minister is van mening dat klager, gezien de lange ontvluchtingsperiode, het in hem gestelde vertrouwen dusdanig heeft beschaamd dat verlofverlening in dit stadium nog steeds niet aan de orde is. Klager heeft zich niet aangemaakte afspraken gehouden en heeft misbruik gemaakt van de aan hem geboden vrijheid. Deze omstandigheden wegen dusdanig zwaar dat er nog geen vertrouwen bestaat in een goed verloop van een verlof. Bovendien is de Minister geblekendat klager met name in de werkzaal van de penitentiaire inrichting regelmatig tegen de grenzen van het toelaatbare aanloopt.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
Vanuit de gevangenis Zutphen is positief geadviseerd. Vier bij klager gehouden urinecontroles lieten een negatief resultaat zien. Er zijn geen nieuwe disciplinaire straffen geweest. Klager is werkzaam in de metaalproductie. Zijnwerktempo ligt niet hoog en hij lijkt niet van plan om zich beter in te zetten. De situatie is nog net niet zo dat hij een rapport heeft gekregen. Klager meldt zich vaak ziek.
De advocaat-generaal bij het ressortsparket te ’s-Hertogenbosch heeft, met verwijzing naar eerdere negatieve adviezen, aangegeven dat er bezwaar bestaat tegen het gevraagde verlof. Gelet op de ontvluchting in 2000 lijkt hetverstandig om klager voorlopig geen verlof toe te kennen.
De politie heeft bij een eerdere verlofaanvraag al te kennen gegeven geen bezwaar te hebben tegen verlof.

3. De beoordeling
Klager ondergaat gevangenisstraffen van respectievelijk 4 jaar met aftrek terzake van diefstal met geweld en 5 weken. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 19 februari 2002. Aansluitend dient hij eventueelsubsidiaire hechtenis van in totaal 43 dagen te ondergaan.

Het beroep is gericht tegen klagers vijfde verlofaanvraag. Hij kan in totaal 6 verlofaanvragen indienen.

De beroepscommissie stelt uit de stukken vast dat klager op 3 januari 2000 niet is teruggekeerd naar de penitentiaire inrichting van een regimair verlof en dat hij zich vervolgens tot aan zijn aanhouding op 19 december 2000 heeftonttrokken aan de detentie. Deze forse contra-indicatie rechtvaardigt naar het oordeel van de beroepscommissie ook de afwijzing van klagers vijfde verlofaanvraag. Derhalve is de afwijzing door de Minister van klagers verzoek tot hettijdelijk verlaten van de inrichting niet in strijd met de wet en kan deze, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder a en d van de Regeling tijdelijkverlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr.733726/98/DJI), evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 16 januari 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven