Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/4051/GB, 10 februari 2014, beroep
Uitspraakdatum:10-02-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 13/4051/GB

Betreft: [klaagster] datum: 10 februari 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. P.S.A. Bovens, namens

[...], verder te noemen klaagster,

gericht tegen een op 3 december 2013 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klaagsters verzoek tot overplaatsing naar een Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK) afgewezen.

2. De feiten
Klaagster is sedert 14 januari 2013 gedetineerd. Zij verblijft in de gevangenis van de locatie Nieuwersluis.

3. De standpunten
3.1. Namens klaagster is het beroep als volgt toegelicht.
Door de psychiater die klaagster heeft onderzocht is op 25 maart 2013 gerapporteerd dat klaagster lijdt aan een ziekelijke stoornis in de vorm van een posttraumatische stressstoornis (PTSS) met een chronisch verloop, alsmede een gebrekkige ontwikkeling
in de vorm van een licht verstandelijke beperking, volgens de huidige DSM-IV-TR-criteria een lichte zwakzinnigheid. De psychiater adviseert een intensieve behandeling met een klinische start in een setting met expertise in het werken met mensen met een
verstandelijke beperking. Van een dergelijke setting is geen sprake binnen een penitentiaire inrichting. Klaagster is tot op heden niet in de juiste setting behandeld. Door de psycholoog is op 15 maart 2013 over klaagster gerapporteerd. Zij stelt vast
dat klaagster op zwakbegaafd niveau functioneert. De klinisch-psycholoog heeft op 23 januari 2009 gerapporteerd dat klaagster in verband met haar trauma’s niet geschikt is voor detentie. Uit de rapportages van de psychiater en de psycholoog blijkt dat
er geen sprake is van enige verbetering in de psychische toestand van klaagster sinds 2009, maar eerder van een verdere achteruitgang. Het is niet aannemelijk dat er enige verandering is opgetreden in de mate van detentiegeschiktheid. Als gevolg van de
psychische stress is klaagster vaak misselijk, braakt en hydrateert zij veel. Ook door de reclasseringsmedewerker is op 18 november 2013 geadviseerd klaagster zo spoedig mogelijk te laten starten met de behandeling. De advocaat-generaal heeft op 19
november 2013 aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de plaatsing van klaagster in een FPK op grond van artikel 15, vijfde lid, van de Pbw. De advocaat-generaal heeft aangegeven dat hij verwachtte dat klaagster op korte termijn zou worden geplaatst in
een FPK. Op basis van deze informatie heeft het gerechtshof Arnhem op 13 november 2013 klaagsters verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis afgewezen. Het oordeel van de gedragskundige van 14 november 2013 is niet begrijpelijk. Op grond van de
deskundigenrapportages dient te worden vastgesteld dat er een indicatie is om klaagster op grond van artikel 15, vijfde lid, van de Pbw te plaatsen in een FPK.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Klaagster is in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk. Tevens is een bijzondere voorwaarde opgelegd, namelijk dat zij na detentie zal meewerken aan een klinische behandeling voor de duur van
maximaal 12 maanden. De directeur van de locatie Nieuwersluis heeft het verzoek van klaagster voorgelegd aan de gedragskundigen die verbonden zijn aan de locatie Nieuwersluis. Klaagster staat onder de aandacht van de psycholoog en de psychiater en
functioneert in de gestructureerde detentieomgeving met de aandacht en zorg van het psycho-medisch overleg naar behoren. Een opname op grond van artikel 15, vijfde lid, van de Pbw is in deze fase van haar detentie niet geïndiceerd. Momenteel wordt
gewerkt aan een detentieplan waarin mogelijk een opname in een kliniek wordt opgenomen. De zorg die noodzakelijk wordt geacht is aanwezig in de gevangenis van de locatie Nieuwersluis.

4. De beoordeling
4.1. Op grond van artikel 15, vijfde lid, van de Pbw kan de selectiefunctionaris, in geval van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens van een gedetineerde, bepalen dat de gedetineerde naar een psychiatrisch
ziekenhuis als bedoeld in artikel 1, onder h, van de Wet bijzondere opneming in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz) zal worden overgebracht.

4.2. In de toelichting op dit artikel staat onder meer het volgende geschreven: “Artikel 15, vijfde lid, van de wet biedt de mogelijkheid gedurende de detentie een (tijdelijke) plaatsing van een gedetineerde in een algemeen psychiatrisch ziekenhuis
(APZ), een forensisch psychiatrische kliniek (FPK) of een psychiatrische afdeling van een algemeen ziekenhuis (PAAZ) te realiseren. Toepassing van artikel 15, vijfde lid, van de wet is bedoeld voor de gedetineerde bij wie sprake is van een (dreigende)
psychiatrische decompensatie dan wel absolute ongeschiktheid voor een detentiesituatie als gevolg van psychiatrische stoornissen, dan wel een psychiatrische aandoening waarvoor klinische behandeling is aangewezen.”

4.3. In artikel 30, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden is bepaald dat indien plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis is geïndiceerd, de directeur van de inrichting waar klaagster verblijft, na
overleg
met de districtspsychiater, een daartoe strekkend advies indient bij de selectiefunctionaris. Nu een indicatiestelling voor plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis ontbreekt, heeft de selectiefunctionaris in redelijkheid kunnen beslissen tot
afwijzing
van klaagsters verzoek tot overplaatsing naar een FPK. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van der Pol, voorzitter, mr. L.M. Moerings en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.E.H. Nijp, secretaris, op 10 februari 2014

secretaris voorzitter

Naar boven