Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/3904/GA, 10 februari 2014, beroep
Uitspraakdatum:10-02-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/3904/GA

betreft: [klager] datum: 10 februari 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R. Skála, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 1 november 2013 van de alleensprekende beklagrechter bij de locatie Norgerhaven te Veenhuizen

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde locatie in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op 16 en 17 januari 2014 zijn nadere reacties van
de
directeur en klagers raadsman ontvangen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de beklagen en de uitspraak van de beklagrechter
De beklagen betreffen feitelijke gedragingen van medewerkers van de inrichting.

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklagen op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. De behandeling van de klacht door de beklagrechter heeft langer geduurd dan in de Pbw is toegestaan. Klager is ten onrechte niet door de beklagrechter
gehoord, waardoor hij niet heeft kunnen aantonen dat hij geen misbruik maakt van het beklagrecht en om zijn klacht nader te onderbouwen. Klagers klacht is wel degelijk aan te merken als een beslissing van de directeur. Het personeel valt onder de
directe verantwoordelijkheid van de directeur. Het niet optreden van de directeur tegen ongewenst gedrag is aan te merken als een beslissing van de directeur. De klachten van klager zijn van een dusdanige aard en omvang, dat de directeur in ieder geval
had behoren op te treden.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep als volgt toegelicht. Gezien de grote hoeveelheid klachten van klager en het belang van een correcte afhandeling was het niet mogelijk op de klachten zo spoedig
mogelijk te reageren. Er is geen reden de klacht gegrond te verklaren. Klager heeft gesproken met zowel de maandcommissaris als de voorzitter van de beklagcommissie. Voorts is hij gehoord door zijn mentor en het afdelingshoofd. Klager heeft bij de
maandcommissaris aangegeven dat zijn klachtenlawine moet worden gezien als een protestactie tegen zijn behandeling. Dit blijkt ook uit een notitie van de maandcommissaris. Misbruik van beklagrecht moet worden aangenomen op grond van het feit dat klager
vele ongefundeerde klachten heeft ingediend. Klager had redelijkerwijs kunnen weten dat op grond van artikel 61, derde lid, van de Pbw de klacht zo nauwkeurig mogelijk moet worden vermeld. Volgens de jurisprudentie van de beroepscommissie is de
bejegening van een gedetineerde door het personeel niet beklagwaardig.

3. De beoordeling
De Pbw verbindt geen gevolgen aan de overschrijding van de termijn als bedoeld in artikel 67, eerste lid, van de Pbw voor het doen van een uitspraak op het beklag door de beklagrechter. Tevens biedt artikel 64, eerste lid, van de Pbw de beklagrechter
de
mogelijkheid aanstonds en dus zonder een mondelinge behandeling van de klacht op het beklag te beslissen. Klagers stellingen hieromtrent kunnen derhalve niet tot gegrondheid van het beroep leiden.

Klager heeft in een korte periode een grote hoeveelheid klachten ingediend die veelal door de beklagcommissie niet-ontvankelijk dan wel ongegrond zijn verklaard. Gelet op de hoeveelheid en de aard van de klachten kunnen daardoor wellicht potentieel
ontvankelijk en gegronde klachten ondergesneeuwd raken, zoals in voorliggende klachtenreeks het geval is. Immers, op 9 september heeft klager, zo stelt hij, klachtenformulieren en enveloppen aangevraagd en deze niet gekregen. Op 27 september 2014 heeft
klager, zo stelt hij, gevraagd om zijn advocaat en de commissie van toezicht te mogen bellen, hetgeen hem niet is toegestaan. Nu van de zijde van de directie daarop geen commentaar is geleverd en de stellingen van klager derhalve niet zijn weersproken,
dienen deze klachten ontvankelijk en gegrond te worden verklaard.
De beroepscommissie zal klager een tegemoetkoming toekennen.

Hetgeen in beroep overigens is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal derhalve in zoverre ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond, namelijk voor zover betrekking hebbend op de in de beoordeling bedoelde voorvallen van 9 en 27 september 2013, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter en verklaart de
betreffende beklagen in zoverre alsnog ontvankelijk en gegrond.
Zij verklaart het beroep voor het overige ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 5,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, mr. F.G. Bauduin en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van
mr. R. Kokee, secretaris, op 10 februari 2014

secretaris voorzitter

Naar boven