Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/3108/TB, 17 februari 2014, beroep
Uitspraakdatum:17-02-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/3108/TB

betreft: [klager] datum: 17 februari 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.R. Ytsma, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 27 september 2013 van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 17 december 2013, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. A.R. Ytsma, en namens de Staatssecretaris [...], werkzaam bij de Dienst Justitiële
Inrichtingen van het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Klager heeft ter zitting te kennen er bezwaar tegen te hebben dat drs. W.A.Th. Bos deel uitmaakt van de beroepscommissie, nu deze eerder zijn behandelaar is geweest. De voorzitter heeft daarop beslist dat in plaats van drs. Bos een ander lid het
beroep
mede (schriftelijk) zal beoordelen.

In plaats van mr. R.P.G.L.M. Verbunt, die bij de behandeling ter zitting aanwezig was maar wiens benoeming tot lid van de Raad op van 1 februari 2014 is verstreken, zal mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester de zaak (schriftelijk) mede beoordelen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft beslist klager te plaatsen in een longstayvoorziening (met een hoog individueel beveiligingsniveau) van de Pompestichting.

2. De feiten
Klager is bij uitspraak van de rechtbank te Leuven van 2 oktober 2001 de maatregel van internering opgelegd. Op 11 juli 2002 is hij ontvlucht uit de gevangenis te Leuven. Op 12 juli 2002 heeft klager zich gemeld bij de politie in Heerlen.
Bij uitspraak van 12 februari 2003 heeft de rechtbank Maastricht in het kader van een WOTS-procedure de tenuitvoerlegging van de uitspraak van de rechtbank van Eerste Aanleg te Leuven van 2 oktober 2001 toelaatbaar geacht en de maatregel van
internering omgezet in tbs met dwangverpleging. Bij arrest van 30 september 2003 heeft de Hoge Raad klagers beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 12 februari 2003 verworpen. De Staatssecretaris heeft op 26 maart 2004
beslist klager te plaatsen in de Pompestichting. Op 4 december 2006 heeft de Staatssecretaris beslist klager over te plaatsen naar FPC Oostvaarderskliniek te Almere.
Bij beslissing van 24 juli 2009 is klager overgeplaatst naar FPC De Rooyse Wissel. Deze inrichting heeft klager op 10 november 2011 aangemeld voor plaatsing in een longstayvoorziening. Bij advies van 2 september 2013 heeft de Landelijke Adviescommissie
Plaatsing (LAP) overwogen dat de kliniek ten aanzien van klager in alle redelijkheid tot de longstayindicatie heeft kunnen komen. De Staatssecretaris heeft op 27 september 2013 beslist klager in een longstayvoorziening van de Pompestichting met een
hoog
individueel beveiligingsniveau te plaatsen. Klager is op 30 september 2013 geplaatst in genoemde longstayvoorziening.

3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
De Staatssecretaris is er bij de beslissing klager in de longstay te plaatsen van uitgegaan dat klager een narcistische persoonlijkheidsstoornis en een hoge mate van psychopathie heeft. Bij een narcistische persoonlijkheidsstoornis is de betrokkene
gevoelig voor krenkingen. Die zijn ten aanzien van klager nooit door de inrichting gesubstantieerd. De opmerking van het hoofd behandeling op de verlengingszitting van klagers tbs in 2011 dat bij klager krenkingen zijn waargenomen, is volgens vele
sociotherapeuten een absolute leugen. Uit de door klager opgenomen gesprekken met sociotherapie blijkt dat hij altijd correct is geweest in de omgang en geen krenkingen heeft laten zien.
Door de jaren heen zijn veel verschillende diagnoses bij klager gesteld. In de contra-expertise van psycholoog A. van 2013 wordt uitgebreid en gemotiveerd uitgelegd waarom klager niet voldoet aan de algemene kenmerken van een persoonlijkheidsstoornis.
Dit rapport noch het rapport van psychiater De J. van 2012 is gewogen door de Staatssecretaris. Alleen door de Pompestichting is volgens de regelen der kunst de PCL-R-test bij klager afgenomen. De Pompestichting heeft, evenals de Oostvaarderskliniek,
geconcludeerd dat geen sprake is van psychopathie. De conclusie van FPC De Rooyse Wissel dat klager psychopaat zou zijn, moet van de hand worden gewezen, omdat klager niet heeft meegewerkt aan het voorgeschreven interview en omdat ten tijde van het
verlengingadvies uit 2011 geen strafdossier aanwezig was.
Het is dus op zijn minst onzeker of klager lijdt aan een ziekelijke stoornis en dat moet wel boven elke twijfel verheven zijn voordat hij naar de longstay kan worden gestuurd.
Voorts wordt betwist dat klager een ‘state of the art’-behandeling heeft gekregen. Het is niet waar dat klager geen behandeling wil. Hij staat open voor behandeling zolang hem maar wordt uitgelegd waaraan hij precies zou moeten werken. Dat is hem niet
duidelijk gemaakt
FPC De Oostvaarderskliniek wilde klager verlof verlenen en zelfs toewerken naar een voorwaardelijke beëindiging. Dat betekent dat klager niet als gevaarlijk werd beschouwd. Door zijn relatie met N. de B. heeft hij het vertrouwen van de inrichting
geschonden, maar dat maakt klager niet gevaarlijk(er). FPC De Rooyse Wissel heeft niet zorgvuldig uitgezocht wat er nu precies aan de hand was rondom N. de B. En het resocialisatieproces is nooit van de grond gekomen. Er was geen vertrouwen. De
inrichting heeft daar een substantieel aandeel in gehad. Het kan niet worden geweten aan klagers stoornissen, want die heeft hij niet volgens psycholoog A.
In de drie inrichtingen waar klager heeft verbleven, was zijn strafdossier niet aanwezig. Dat is uitzonderlijk. Zonder strafdossier kan geen ‘state of the art’-behandeling plaatsvinden, want het strafdossier is nodig om een delictanalyse te kunnen
maken. De LAP heeft de afwezigheid van het strafdossier niet betrokken in haar advies aan de Staatssecretaris.
De delictgevaarlijkheid bij klager is niet verergerd. FPC De Rooyse Wissel geeft een op onjuiste feiten gebaseerd beeld van klager, zoals dat ter zake van zijn ‘gewelddadige ontsnappingen’. Daarvan is geen sprake geweest; klager heeft zich destijds na
zijn ontsnapping zelf gemeld. Maar vanwege dit verkeerde beeld is het daarbij passende beveiligingsniveau geadviseerd. Er was een mismatch tussen FPC De Rooyse Wissel en klager.
In vorige inrichtingen heeft klager zich coöperatief opgesteld. N. de B. bleek een stoorzender te zijn. Klager moet een kans krijgen in een andere inrichting en zal daar sprongen maken. Dit alles maakt dat de Staatssecretaris in redelijkheid niet tot
zijn beslissing heeft kunnen komen.

Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep het volgende standpunt ingenomen.
De beslissing is op goede gronden genomen. Uit de stukken blijkt dat klager zijn stoornis ontkent en meent niet (langer) delictgevaarlijk te zijn. Sinds zijn opname in FPC De Rooyse Wissel weigert hij alle behandeling, waardoor er geen mogelijkheid is
te komen tot verbetering van de situatie. In eerdere klinieken was mogelijk sprake van een schijnaanpassing. Resultaat is dat de gediagnosticeerde problematiek niet/onvoldoende is bewerkt, waardoor ook de delictgevaarlijkheid niet/onvoldoende is
afgenomen. Dat klager zich de afgelopen jaren niet schuldig heeft gemaakt aan enig delict en er ook geen vluchtpoging meer is geweest, leidt niet tot een andere conclusie, want dat komt slechts voort uit de gecontroleerde en beveiligde setting waarin
klager verblijft. Er is geen indicatie voor de gestelde afname van klagers delictgevaarlijkheid.
De suggestie van psychiater O. (in zijn rapport van 5 augustus 2013) te opteren voor een resocialisatiepoging door middel van dubbel-begeleide verloven zonder behandeling in engere zin wordt tegen de achtergrond van de onveranderde
persoonlijkheidspathologie onverantwoord geacht. Dubbele beveiliging kan slechts kortdurend worden ingezet bij aanvang van de fase van begeleid verlof. Indien dit langdurig noodzakelijk wordt geacht, is klager niet toe aan begeleid verlof en zal dit
ook
niet worden toegekend. Uit de rapportages van psychiater M. en psycholoog C. blijkt dat zij uitgebreid dossieronderzoek hebben gedaan, waarbij het Belgische strafdossier is meegewogen. Psycholoog C. merkt (in een noot op blz. 23 van zijn rapport) op
dat
het opvallend is dat klager en zijn verdediging blijven volharden in het standpunt dat het Belgische strafdossier nooit in Nederland is geweest. Uit het relaas van beide gedragsdeskundigen blijkt dat klager geregeld met passages uit het strafdossier is
geconfronteerd.
De bevindingen van psycholoog A., zoals verwoord in zijn rapport van 6 mei 2013, zijn ter kennis gebracht van de LAP.
De Staatssecretaris, de psychiater M. en de psycholoog C. zijn niet uitgegaan van een gewelddadige maar van een geweldloze ontvluchting uit de Belgische gevangenis.
Dat klager geen eerlijke kans heeft gekregen in FPC De Rooyse Wissel wordt betwist. Aan klager is zelfs nadat de longstayaanvraag was ingediend behandeling aangeboden, maar heeft geweigerd hieraan deel te nemen. Tegen beter weten in is de inrichting
blijven proberen klager te motiveren voor behandeling.
Voor de bepaling van de hoogte van het beveiligingsniveau zijn de eerdere ontvluchting uit detentie, het ontbreken van ziekte- en probleembesef, de hoge mate van psychopathie, het bestaan van dreigend en ontwrichtend gedrag op verschillende
behandelafdelingen en de kans dat klager zich bij onvrede onttrekt aan afspraken bepalend geweest.
Bezwaar wordt gemaakt tegen het betrekken bij de beoordeling van klagers beroep van de door klager illegaal gemaakt geluidsopnames waarvan niet duidelijk is in welke context deze geplaatst moeten worden. Daarbij komt dat individuele behandelaars niet
de
visie van de instelling uitmaken.

Door het secretariaat van de Raad is een afschrift van de beslissing van 29 januari 2014 van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, tot verlenging van klagers tbs opgevraagd, dat op 7 februari 2014 is ontvangen.

4. De beoordeling
Bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden dient de Staatssecretaris, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de tbs-gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de tbs-gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Volgens het door de Staatssecretaris gevolgde longstaybeleid komt een ter beschikking gestelde, met inachtneming van de voornoemde eisen van artikel 11, tweede lid, van de Bvt, in aanmerking voor plaatsing in een longstayvoorziening, indien
a) er blijkens recente risicotaxatie risico bestaat dat hij een ernstig delict pleegt en het risico voor fysieke schade van anderen zodanig groot is dat de maatschappij daartegen moet worden beschermd,
b) beveiliging naast eventuele zorg nodig is om te voorkomen dat hij tot onder a) bedoeld ernstig delict komt,
c) het delictrisico niet zodanig is afgenomen dan wel beheersbaar is geworden dat hij buiten de onder b) bedoelde vormen van beveiliging en toezicht kan,
d) hij conform ‘state of the art’ alle behandelmogelijkheden heeft ondergaan, bij voorkeur in twee behandelsettingen, zonder dat dit heeft geleid tot een substantiële vermindering van het delictgevaar, en
e) er geen mogelijkheid is tot plaatsing in de Geestelijke Gezondheidszorg vanwege het vereiste hoge beveiligingsniveau.

De vele rapporten omtrent klagers diagnose, behandelbaarheid en delictgevaarlijkheid, waaronder de aanmelding voor de longstayplaatsing van 10 november 2011 en de op 4 en 6 december 2012 uitgebrachte zesjaarsverlengings-rapporten, alsmede het advies
van
de LAP van 2 september 2013, zijn naar het oordeel van de beroepscommissie voldoende zorgvuldig tot stand zijn gekomen om te kunnen worden betrokken bij de beantwoording van de vraag naar de noodzaak klager te doen verblijven in een
longstayvoorziening.

Om tegenwicht te bieden aan de eerder uitgebrachte psychologische en psychiatrische rapporten zijn op verzoek van klager(s raadsman) contra-expertises uitgebracht door psycholoog A. en psychiater De J. waarin wordt geconcludeerd dat geen sprake is van
een narcistische persoonlijkheidsstoornis. Tegen de achtergrond van de hiervoor vermelde rapporten acht de beroepscommissie deze conclusie onvoldoende onderbouwd. Daarbij komt dat het volgende. Blijkens de beslissing van de rechtbank Limburg van 29
januari 2014 zijn de deskundigen O., M., C. en A. door de rechtbank ter zitting gehoord. Psycholoog A. heeft daarbij verklaard dat forensische deskundigen zijns inziens te snel en te vaak tot de conclusie komen dat sprake is van een
persoonlijkheidsstoornis en dat bij klager de desbetreffende persoonlijkheidskenmerken niet zodanig prominent en significant aanwezig zijn dat van een persoonlijkheidsstoornis kan worden gesproken. Deze visie ten aanzien van klager werd door de overige
gehoorde gedragsdeskundigen geenszins gedeeld. Er is dan ook onvoldoende grond te twijfelen aan de juistheid van eerder bij klager gestelde diagnoses.
De beroepscommissie komt op grond van het voorgaande tot de slotsom dat de beslissing van de Staatssecretaris klager in een longstayvoorziening met een hoog individueel beveiligingsniveau te plaatsen, bij afweging van alle in aanmerking komende
belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het voorstel van psychiater O. om in plaats van een longstayplaatsing klager met dubbele beveiliging verlof te verlenen, acht de beroepscommissie, gelet op de conclusie van de LAP dat dit
zonder duidelijk omschreven resocialisatietraject en bijbehorend risicomanagement vanuit forensisch psychiatrisch perspectief ongewenst is, geen reële optie.
Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, mr. drs. L.C. Mulder en mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 17 februari 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven