Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/3252/TB, 17 februari 2014, beroep
Uitspraakdatum:17-02-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/3252/TB

betreft: [klager] datum: 17 februari 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S.T. van Berge Henegouwen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 2 oktober 2013 van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 23 januari 2014, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Over-Amstel te Amsterdam, zijn gehoord klagers raadsman mr. S.T. van Berge Henegouwen, en namens de Staatssecretaris, [...], werkzaam bij de
Dienst
Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Veiligheid en Justitie.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.
Als toehoorder was aanwezig [...] van het Ministerie van Veiligheid en Justitie.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft beslist klager over te plaatsen naar FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen (hierna: FPC Van Mesdag).

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak van het gerechtshof te
’s-Hertogenbosch van 4 oktober 2001 veroordeeld tot 18 jaar gevangenisstraf en ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Bij brief van 26 september 2013 heeft FPC Oldenkotte de Staatssecretaris verzocht klager over te
plaatsen. De Staatssecretaris heeft op 2 oktober 2013 beslist klager over te plaatsen naar de Van Mesdag. Deze overplaatsing is op 3 oktober 2013 gerealiseerd.

3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Bij klager is een posttraumatische stressstoornis (PTSS) geconstateerd en klager ondervindt daar dagelijks problemen van. Het is van groot belang dat hij geplaatst wordt in een inrichting waar hij zich prettig voelt en klager heeft aangegeven dat hij
niet naar FPC Van Mesdag wil. De bestreden beslissing is niet genomen overeenkomstig artikel 11 Bvt.
In FPC Oldenkotte heeft klager al vanaf maart 2013 verzocht om bezoek van zijn familie te mogen ontvangen, maar dat is niet goedgekeurd. Klager heeft al meer dan een jaar zijn familie niet kunnen zien en dat is in strijd met artikel 8 EVRM. Door de
overplaatsing naar FPC Van Mesdag wordt het bezoek van klagers familie bemoeilijkt door de grote reisafstand. Klager begrijpt dat door de sluiting in 2015 van FPC Oldenkotte een overplaatsing onvermijdelijk is. Klager wil graag in FPC De Woenselse
Poort
of in een andere FPC in het zuiden van het land geplaatst worden, want deze kliniek is makkelijker te bereiken voor zijn familie waardoor zijn resocialisatie en zijn recht op family life niet in gevaar komt. Desnoods wil klager terug naar FPC
Oldenkotte. Klagers familie komt af en toe op bezoek. Klager schrijft en belt niet met zijn familie.
Het gestelde dat klager vervelende gevoelens zou oproepen bij vrouwelijke personeelsleden is geen argument voor overplaatsing naar FPC van Mesdag, want ook in die kliniek bestaat de helft van het personeel uit vrouwen.

Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep het volgende standpunt ingenomen.
De directe aanleiding voor klagers overplaatsing was de ontstane behandelimpasse in FPC Oldenkotte. Klager is groepsongeschikt en minder geschikt voor behandeling door vrouwelijke medewerkers. Indirect heeft de sluiting van FPC Oldenkotte in 2015
meegespeeld bij de overplaatsing. FPC Oldenkotte heeft aangevoerd dat klager werd opgenomen op het moment dat de sluiting bekend werd. Klager zit nog aan het begin van zijn behandeltraject, hetgeen naar de inschatting van de kliniek zeer langdurig
wordt
gezien klagers strijd tegen het systeem. Ook gebruikte klager cannabis. Klager wil graag in FPC De Woenselse Poort geplaatst worden, omdat daar vrouwen en mannen gemengd zitten. FPC Oldenkotte heeft dit afgeraden vanwege klagers problematiek ten
aanzien
van vrouwen en bovendien is FPC De Woenselse Poort onvoldoende beveiligd om patiënten als klager op te nemen. Vanuit FPC Van Mesdag zal bekeken worden in hoeverre klagers netwerk bij zijn behandeling kan worden betrokken. Dit levert geen strijd op met
artikel 8 EVRM, maar is inherent aan klagers behandeling in een tbs-kliniek. Desgevraagd wordt opgemerkt dat hoewel in de Wettelijke Aantekeningen van maart tot en met juni 2013 de in het overplaatsingsverzoek genoemde problemen niet genoemd worden het
ineens een stuk slechter met een verpleegde kan gaan. In het overplaatsingsverzoek is de ontstane behandelimpasse duidelijk beschreven.
Overplaatsing geschiedt volgens het aselecte plaatsingsbeleid waarbij een spoedige voortzetting van de behandeling belangrijker wordt geacht dan een regionale voorkeur.

4. De beoordeling
Bij de overplaatsing van ter beschikking gestelden dient de Staatssecretaris, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de ter beschikking gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Uitgangspunt van het op grond van het IBO II-rapport door de Staatssecretaris geformuleerde beleid is dat alle tbs-inrichtingen geoutilleerd zijn voor iedere ter beschikking gestelde, met uitzondering van een aantal speciale categorieën, te weten
vrouwen, zwakbegaafden en extreem beheers- en vluchtgevaarlijke ter beschikking gestelden. Daarnaast wordt onderscheiden naar de primaire psychopathologie: psychotische stoornis of persoonlijkheidsstoornis.

De Staatssecretaris heeft de beslissing tot overplaatsing van klager genomen op basis van het verzoek van tot herselectie met inachtneming van klagers geslacht, zijn intelligentie, de ten aanzien van hem gestelde diagnose en gegevens omtrent het al dan
niet bestaan van een beheers\vluchtrisico.

Klager heeft geen zwaarwegende argumenten aangevoerd die zouden kunnen of moeten leiden tot het oordeel dat de Staatssecretaris in redelijkheid niet tot de bestreden overplaatsingsbeslissing heeft mogen komen.
Klagers stelling dat zijn overplaatsing naar een ander FPC dan FPC Van Mesdag uit behandeloogpunt beter voor hem is, kan niet tot een ander oordeel leiden. Naar de Staatssecretaris heeft aangegeven hebben de tbs-inrichtingen waarin klager opgenomen zou
kunnen worden blijkens toetsing aan de hierboven vermelde criteria hetzelfde behandelaanbod en bieden deze inrichtingen hetzelfde kwaliteitsniveau.
Hetgeen klager heeft aangevoerd omtrent de bezoekmogelijkheden van zijn familie kan evenmin tot een ander oordeel leiden. Het belang dat tbs-gestelden zo snel mogelijk worden overgeplaatst opdat hun behandeling zo spoedig mogelijk kan worden voortgezet
weegt in de regel zwaarder dan eventuele regionale voorkeur.

De beroepscommissie is voorts niet gebleken van een, uit het oogpunt van het belang van klagers behandeling, zodanig sterke wenselijkheid van plaatsing van klager in een bepaalde regio ten behoeve van bezoekmogelijkheden, dat dit dient te prevaleren.
Uit de stukken blijkt klagers bezoek in FPC Oldenkotte nog niet was gerealiseerd vanwege het moeizaam tot stand komen van een screenings afspraak met de betreffende familieleden. Klager zoekt zelf ook nauwelijks contact met zijn familie en niet is
gebleken dat het recht op family life zoals bedoeld in artikel 8 EVRM zou zijn geschonden. In zijn brief van 27 september 2013 voert klager aan dat plaatsing in een kliniek waar mannen en vrouwen gemengd voor hem belangrijker is dan plaatsing in een
kliniek dichtbij zijn familie.
Het is aan de inrichting te bepalen in hoeverre het in het kader van klagers behandeling van belang zal zijn dat zijn familieleden daarbij worden betrokken.
De beroepscommissie maakt uit de stukken op dat in de DSM diagnose gesproken wordt van een vermoeden van een PTSS, waar nader onderzoek naar wenselijk ware.
Van een diagnose PTSS zoals gesteld door klager is vooralsnog, vanwege ontbrekend onderzoek hiernaar, geen sprake. De beroepscommissie acht het van groot belang dat dit zo spoedig mogelijk in gang wordt gezet.
Klager is op dit moment nog niet toe aan resocialisatie. Zodra dat wel het geval is, kan een overplaatsing naar een FPC in het zuiden van het land worden overwogen. De beroepscommissie acht plaatsing van klager in FPC De Woenselse Poort niet geschikt
vanwege de aanwezigheid van vrouwelijke medepatiënten aldaar en klagers problematiek ten aanzien van vrouwen.
Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen kan de beslissing klager over te plaatsen naar FPC Van Mesdag, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond
worden verklaard.
De beroepscommissie merkt ten overvloede nog op dat ook andere plaatsingsmogelijkheden overwogen hadden kunnen worden, rekening houdend met de bezettingsgraad van de inrichtingen en klagers voorkeur voor een plaatsing in een FPC in het zuiden van
Nederland.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. drs. F.A.M. Bakker, voorzitter, mr. R.M. Maanicus en drs. J.E. Wouda, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 17 februari 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven