Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/2884/SGA, 3 september 2013, schorsing
Uitspraakdatum:03-09-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 13/2884/SGA
Betreft : [klager] datum: 3 september 2013

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. J. Verstegen, namens

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde p.i. van 28 augustus 2013, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van
opsluiting in een strafcel voor de duur van zeven dagen, ingaande op 28 augustus 2013 om 13.00 uur en eindigende op 4 september 2013 om 13.00 uur, wegens het zich opzettelijk onttrekken aan toezicht van het personeel teneinde een confrontatie aan te
gaan met een medegedetineerde waarbij een broekriem als wapen werd gebruikt.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 30 augustus 2013, van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 30 augustus 2013 alsmede van de telefonisch verstrekte inlichtingen.

1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.

Op grond van de door de directeur zowel schriftelijk als mondeling verstrekte inlichtingen is voldoende aannemelijk geworden dat de (plaatsvervanger van de) directeur op 28 augustus 2013 op grond van op 26 augustus 2013 genomen camerabeelden heeft
kunnen constateren dat verzoeker zich op 26 augustus 2013 heeft onttrokken aan het toezicht van het personeel om een confrontatie aan te gaan met een medegedetineerde en dat verzoeker daarbij een broekriem uit zijn broek trok kennelijk met de bedoeling
om deze als wapen te gebruiken. Gelet op het vorenstaande kan de beslissing van de directeur om genoemde disciplinaire straf op te leggen gerechtvaardigd worden geacht.

De voorzitter overweegt nog het volgende. Namens verzoeker is aangevoerd dat de directeur in strijd met artikel 58, eerste lid van de Pbw, de beslissing niet onverwijld aan verzoeker heeft uitgereikt.
Op grond van het bepaalde in artikel 58, eerste lid, van de Pbw dient de directeur er zorg voor te dragen dat aan de gedetineerde onverwijld schriftelijk mededeling wordt gedaan van de beslissing hem een disciplinaire straf op te leggen. In beginsel
zal
dit betekenen dat een dergelijke mededeling binnen 24 uren na het nemen van die beslissing aan de gedetineerde wordt uitgereikt. Uit de door de directeur verstrekte inlichtingen is gebleken dat verzoeker onderhavige disciplinaire straf op 28 augustus
2013 om 13.00 uur heeft opgelegd gekregen en dat de beslissing vervolgens op 29 augustus 2013 om 10.20 uur aan verzoeker is uitgereikt. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter is dit tijdsverloop niet zodanig lang dat hier gesproken kan worden van
een niet onverwijlde uitreiking van die mededeling.
Gelet op het vorenstaande dient het verzoek te worden afgewezen.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gedaan door mr. J.D. den Hartog, voorzitter, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 3 september 2013.

secretaris voorzitter

Naar boven